De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18
(1901)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSint Michaël.Ga naar voetnoot1)Daar onze Illustratie op de eerste plaats een Katholieke is, stellen we er prijs op ze te gelegener tijd te versieren met platen, wier inhoud de herinnering wekt aan gebeurtenissen uit 's Heeren leven, dat van Zijn gezegende Moeder en verkoren Heiligen, vertrouwend dus doende te handelen in den geest onzer lezers. Voor deze week aflevering leek ons een afbeelding van den H. Aartsengel Michaël, wiens feest den 29en dezer gevierd wordt, meest gewenscht - en, voor het feit geplaatst van te moeten keuze maken uit een menigte voorstellingen, hebben we niet geaarzeld er wederom eene te ontleenen aan de werken der vaderlandsche Primitieven. De Primitieven - het werd hier reeds meermalen gezegd - zijn de middeleeuwers, de meesters van het Gothieke tijdvak, of - om duidelijker te omschrijven: zij, die leefden en werkten in den tijd toen Gelooven en Weten en Kunst in niet te breken eenheid, in schoone en vast gevestigde orde, òpstreefden tot één Goddelijk doel; toen in de ziel van gansch een menschengeslacht het bewustzijn dezer eenheid leefde, diepst en krachtigst in die van den kunstenaar, wiens werk er de kunst-rijke vertastbaring van was. In later eeuwen is deze eenheid verloren gegaan; meest leed natuurlijk hieronder de Kerkelijke kunst, want mèt de schoone harmonie verging ook het begrip van haar noodzakelijkheid voor het voortbrengen van der Kerk waardige werken. De groote en eenvoudige stijl der oude meesters - dat is de eigenschap, waardoor hun werk werd de uiting van hun allerinnigst zielsbewegen, waardoor het dus kunstwerk werd - ging teniet in ziellooze navolging; want men trachtte nog wel te werken naar de goede voorbeelden, sommige uiterlijkheden van lijn en kleur toe te passen en ze te vereenigen met nieuwere, elders ontleende motieven, maar dit streven kon geen ware kunst opleveren: in de zielen der menschen, dus ook der kunstenaars, was het anders geworden, de mooie eenheid van voelen en denken en streven, die aan leven en kunst een zoo grooten stijl verleend had, ze had opgevoerd tot een zoo fraaien bloei, was verbroken, en voorgoed. In onze dagen is het nu zóó gesteld, dat velen van het wezen der echte kerkelijke kunst geen flauw begrip meer hebben, wat zéér te betreuren is; het gebeurt toch meermalen dat b.v. in voor katholieke bestemde uitgaven zooals almanakken, weekbladen, etc. bijwijze van illustratie gewijde tafreelen en heiligen-afbeeldingen worden te aanschouwen gegeven van zóó tergende banaliteit en laagwereldsche wuftheid, dat wie wijselijk hande- | |
[pagina 272]
| |
len wil ze verbergt voor de oogen van andersdenkenden en onvolwassenen, duchtend den welverdienden spot der eersten en het ergernisgeven aan de verheven-eenvoudige godsvrucht der anderen. Zijn ze niet overtalrijk, de zoogenaamde religieuze platen en plaatjes, die in plaats van vrome gevoelens, een beweging van afkeer en ergernis in ons gaande maken? Laten we ons maar alleen bepalen tot de Madonna-voorstellingen, die meer aan een zoetsappig glimlachende reclame-pop eener kappers etalage dan aan de Moeder des Heeren zouden doen denken, als eenige attributen:aureool, sterrenkrans, kroon, met verpletterden kop neêrliggende slang, etc. niet heenwezen naar hooger bedoeling.
sint michaël, naar een altaarschildering van jan van eyck.
Daarom wil de Illustratie door het herhaaldelijk geven van goede religieuze voorstellingen het katholieke volk doordringen van de waarheid dat een kunst, wier wezen een onmiddellijke Godsverheerlijking bedoelt, ook het Goddelijke waardig moet zijn. Nu is het zeer wel mogelijk dat er onder onze lezers zijn, die, met voorstellingen ontleend aan leelijke Communie- en catechismusprentjes in hun herinnering, dezen St. Michaël wat ‘vreemd’ vinden. Zoo iemand moet dan maar eens een oogenblikje al dat gekleurde en ongekleurde moois uit zijn hoofd zetten en deze Illustratie-aflevering op tafel leggen en er dan onbevooroordeeld vóór gaan zitten, zooals hij b.v., met terzijdestelling van iedere neiging tot het maken van bedenkingen en tegenwerpingen, gewoon is zich neêr te zetten voor het aanhooren van de Zondagspreek; dan zal de plaat wel niet hoorbaar gaan onderrichten zooals zijn pastoor, maar toch zal er van de voorstelling iets uitgaan, niet te zien en niet te hooren, maar te voelen diep in zijn ziel, zoodat hij er heelemaal stil van wordt en vroom aandachtig, als in de kerk, en wel zijn handen zou vouwen willen en zachtjes zeggen, met den aartsengel op de plaat: Ave Maria...
Wei is er bij deze kleurlooze reproductie niets te zien van den kleurenglans van St. Michaëls vleugelen, van de schittering van zijn harnas, de blonde wemeling der lokken - maar hoe schoon en indrukwekkend is de statige fierheid van zijn houding, de ernst en ingetogenheid van zijn gelaat; hoe rustig staat hij daar: een jong ridder, edel en slank, als de Verheerlijking van het heilig Ridder zijn, de vergoddelijking der ridderlijke Daad. Want de Engelen onzer voorvaderen waren geen in lijn en kleur verwezenlijkte visioenen, aanschouwd in momenten van extase, van schouwen in den open Hemel, knielend geschilderd met van zieleverrukking bevende hand zooals die van Fra Angelico; hun verrukkingen vervoerden niet tot het zalige zien der Hemelsche koren, maar hieven het aardsche, het rondomme, de levensverschijning van hun tijd in de sferen van het boven zinnelijke. Jan van Eyck,Ga naar voetnoot1) de hoveling-schilder, verbeeldde zijn St. Michaël als een ridder met lans en helm en zwaard, aanvoerder der hemelsche Ridderschap, zettend zoodoende door zijn kunstkracht een zeer gemeenzaam bekenden levensvorm in den glorieschijn van het Eeuwige. Vóór den Aartsengel knielt de geloovige en om nu beider verhouding goed te doen begrijpen moet ik even iets vertellen van het geheel, waar deze voorstelling een deel van uitmaakt. Het is een klapaltaartje; de knielende man is de eigenaar er van. Hij, een edelman aan het Bourgondische hof, deed den kunstenaar de opdracht: 't moest een klein vleugelaltaar worden om gemakkelijk op reis te kunnen meenemen en zoodoende ook op plaatsen, waar geen kerk of kapel in de nabijheid was, zijn gebeden te kunnen storten voor de beeltenis der Moeder Gods, die op 't middenpaneel moest tronen met haar goddelijk Kindje op den schoot; rechts de H. Katharina, links de H. Michaël, zijn patronen; op de buitenvleugel Maria, geboodschapt door den Engel. Op den linker binnenvleugel, neerknielend onder de schuts des Engels voor het goddelijk Kind, moest hijzelf worden afgebeeld, in olijfgroen gewaad, deemoedig, met in gebede geheven handen - en het geheel moest zoo kostbaar mogelijk worden, de Heiligen, te wier eere het vervaardigd was, en de schoonheid der schildering waardig; de ebbenhouten paneelen omzet met fijn gevlochten zijden koorden, het wapen van den edelman er op aangebracht, en dan, gehuld in fijn damast, gesloten in een rijk versierd kistje, om het kostbaar kleinood op reis voor beschadiging te bewaren en het ongeschonden na te laten aan zijn geslacht als een durend gedenkteeken van zijn godsvrucht tot het mysterie der menschwording, als een blijvende noodiging zijn ziel te bevelen in de voorspraak der afgebeelde, door hem bij zijn leven zoo offervaardig vereerde Heiligen. Voor ons, die deze juweeltjes van kunst zorgvuldig bewaren in onze musea,Ga naar voetnoot1) blijven ze onnavolgbare getuigenissen der heerlijk-harmonieuze levensontwikkeling van een wonderschoonen tijd.
M.V. |
|