V.
Haat en verzoening.
Een zoele lentelucht, bezwangerd met de balsemende geuren van honderden bloemen, in prachtvolle kleuren, van bloeiende kruiden, van bottende boomen en heesters, waait allen weldadig, welriekend tegen bij hun tocht naar den top van 't duin.
Die tocht is een ware zegetocht; hij geldt de glorie, den roem en de eer der machtige Lieve Vrouw, de Ster der Zee, aan wie de redding wordt toegeschreven, door Koos Blank en zijn metgezellen zoo gelukkig volbracht in dien bangen winteravond, die levendig zal blijven in aller geheugen nog jaren lang, als een nacht vol verschrikking en vreugde na angst en vreeze.
De helden van dien nacht zijn leden der Broederschap van Onze Lieve-Vrouw, Ster der Zee, en nu die Broederschap, op den eersten Zondag der maand Mei, haar plechtigen, jaarlijkschen ommegang houdt naar den top van 't duin, waar sinds dagen en jaren het beeldje staat der veelvermogende Schutsvrouwe, almachtig op het Hart van haar Zoon, wordt het feit der redding op een dankbaar plechtige wijze door de gansche bevolking herdacht, die, op eenige weinige uitzonderingen na, aan den plechtigen ommegang deelneemt.
't Is een machtige betooging van gelooven en vertrouwen, van liefde en dankbaarheid tevens.
Onmiddellijk achter het kruis, dat den stoet opent, schrijden Koos Blank en zijn makkers langzaam voort, biddend met de anderen, zingend den lof der machtige Moeder-Maagd, de Ster der Zee, bij storm en regenvlagen, de almachtige Schutsvrouwe der arme zeelieden, zoo hopeloos schier alleen in donkere winternachten, als de zee bruist en kookt van toorn en woede en haar verraderlijke kolken opendoet, om vaak de moegestredenen, de afgetobden, de arme ongelukkigen, de nog met den dood worstelenden te kunnen verzwelgen onder hoon en spotgelach.
In het midden der rijen dier biddende en zingende mannen, gaat een visschersjongen, die in de rechterhand een reddingboei draagt, rijk omkranst met groen en bloemen, behalve daar, waar in zwarte letters op 't witte zeil doek de naam van het schip pronkt, welks bemanning door Koos Blank en zijn makkers gered is, de Meeuw, het jacht van den Lord.
De reddingboei van de Meeuw is voor de bevolking een blijvende en blijde herinnering aan het heuglijk feit der redding. Ze zal door Koos Blank aan de voeten van het eenvoudige beeldje op den top van 't duin worden neergelegd, nu het feit der redding in de parochiekerk is vereeuwigd door een ex-voto in zilver bij het beeld der Moeder-Maagd, waar meerdere geschenken, ingevolge vrome beloften, getuigen, zoowel van de macht en de goedheid der Lieve-Vrouw, als van het vertrouwen der bevolking op haar, die redding bracht in zoovele hopelooze gevallen.
De bevolking had in haar jubel om de redding, de reddingboei van de Meeuw naar de parochiekerk gedragen en haar daar aan de voeten van het Mariabeeld neergelegd. Op een wensch van Koos Blank werd zij echter vervangen door een zilveren ex-voto. De redding toch van den Lord en zijn bemanning was voor hem van een dubbel groote beteekenis, daar de rijke belooning, die de Lord hem schonk en die zeker wel verdiend was, hem ook in staat stelde de schulden in te lossen, die de familie Jansens drukten onder de loodzware hand van Blaak, den Mottige.
De grijze herder der parochie was dubbel ingenomen met den wensch van Koos, omdat deze er in stilte de gedachte aan vastknoopte, daardoor ook met dankbaarheid en rouw het feit in zijn herinnering te kunnen levendig houden, zoo vaak hij in de kerk zou nederknielen in Gods onmiddellijke tegenwoordigheid, het betreurenswaardige feit, dat hij eenmaal aan een opwelling van zwakheid heeft kunnen gehoor geven en zoo op het punt heeft gestaan, zichzelven en anderen diep in het ongeluk te storten.
De herder der parochie, die het toen schier verloren schaap onder zijn onmiddellijke hoede wist te nemen en het als bij de hand wist te leiden naar de Woonstede Gods, om daar te bidden om raad en sterkte, werd weldadig getroffen in zijn priesterlijk hart door het zoo zichtbaar bewijs van berouw en dankbaarheid van Koos Blank. Daarom ook greep hij Koos' voorstel met bei zijn handen aan, zoodra hij het uit zijn mond vernam, en stelde hij zelf vast, dat dan de reddingboei van de Meeuw, den Zondag van den plechtigen ommegang in Mei, door Koos zelven aan de voeten van het beeld op den duintop zou worden neergelegd.
Zoo wordt nu de reddingboei van de Meeuw door een visschersjongen in den stoet gedragen in het midden dier rijen van biddende en zingende mannen met hun verweerd gelaat en hun vereelte handen, waarin zij den rozenkrans houden. Achter hen volgen verscheidene rijen van vrouwen en meisjes, biddend en zingend als de mannen, met den rozenkrans in de hand.
Vanen en vaantjes, de meeste min kostbaar, een enkele meer rijk, door het morgenwindje luchtig bewogen, maken den stoet tot een kleurig geheel, dat zich recht schilderachtig afteekent tegen het kronkelend pad der blonde duinen, door de helm groen gestoffeerd.
Als de stoet den duintop heeft bereikt, trachten allen zich zoo dicht mogelijk rondom het beeld te scharen met hun grijzen herder in het midden.
Deze knielt het eerst neer op het nog koele zand en allen volgen daarna zijn voorbeeld, tot zelfs de ouden met hun stramme knieën.
De rozenkrans wordt daarna luid gebeden. De pastoor bidt voor, zijn parochianen antwoorden. En als daarna een Maria-liedje weerklinkt daar op den top van 't duin, bij het rustig kabbelen der golfjes aan 't strand, treedt Koos Blank naar voren, om de reddingboei van de Meeuw aan de voeten van het beeld neer te leggen en de Ster der Zee de hulde en den dank te brengen der gansche bevolking.
Onder de vrouwen zijn er twee, die Koos met betraande oogen den wensch van hun pastoor zien vervullen. Het zijn Ant Jansens en haar moeder.
Zij schreien tranen van vreugde en dankbaarheid, tranen, waarin de stralen der zon van onzen Meischen morgenstond zich spiegelen als in even zooveel diamanten van het zuiverste water.
De stoet trekt in zijn geheel tot driemaal om het eenvoudige beeldje. Daarna dalen allen af langs het duinpad en bereiken al biddend en zingend de parochiekerk, waar een eenvoudig vaderlijk woord van den grijzen priester en de zegen met het Allerheiligste den plechtigen ommegang besluiten.
De geloovigen spoeden zich daarna naar hun woningen, doch enkelen blijven toeven aan de voeten van het beeld der Moeder-Gods om voor zich, hun dierbaren en hun nooden te bidden.
Onder die enkelen is Koos Blank met zijn bruid!
Morgen, Maandag, mogelijk eenige minuten later dan nu, zal Ant zijn vrouw zijn.
O, wat hebben beiden de Moeder-Maagd nog veel te vragen, de Moeder-Maagd, die voor ons alles kan verkrijgen van het Goddelijk Hart van haar Zoon. Zoo snel klopt bovendien bei hun hart van dankbaarheid en vreugde, dat het jaagt en dringt om door een herhaald gebed de goedheid en macht der Lieve-Vrouw te prijzen. Daarom toeven zij nog lang aan de voeten van het beeld, en wanneer zij eindelijk heengaan, werpt Koos nog een blik op zijn zilveren ex-voto, dat door den glans van het nieuwe schittert en blinkt tusschen de vele anderen, als de maan tusschen de sterren.
Zij gaan daar nu arm in arm naar Jansens' huis, en de jongelieden, die het paar in de glorie der bruidsdagen daar zoo zien voortwandelen, benijden hun geluk, doch misgunnen het hun niet, omdat zij beiden zooveel hebben geleden en gestreden.
Zoo komen zij in het zoo zindelijk woonvertrekje van Ants ouders, dat hun dubbel zoo vroolijk en vriendelijk tegenlacht, nu de Meische morgenzonne door haar weldadig licht daar alles kleurt in geel en goud.
Moeder Jansens, die naar haar huisje trok, zoodra de plechtige ommegang was geëindigd, heeft een eenvoudig ontbijt klaar gezet, waaraan allen zich verkwikken, onder een vroolijken kout, waarin vader Jansens ruim zijn deel heeft, de martelaar van het rheumatisme, die anders door zijn lastig humeur en karakter de schrik is van den huiselijken haard.
(Slot volgt.)