spoorwegbandieten geweest zoo lang als er spoorwegen bestaan. Wie zich de vroeger ieder oogenblik opduikende geschiedenissen herinnert van overvallen op de Amerikaansche spoorlijnen, zou wellicht denken, dat ze een eigenaardigheid zijn van de lijnen, die door de wildernis of althans weinig bebouwde streken voeren. Maar de statistiek der spoorweg- misdaden leert anders. Niet alleen op de lijnen in het verre westen van Noord-Amerika, in Siberië en dergelijke wordt geroofd, geplunderd en gestolen, - neen, ook bij ons in de landen der hoogste beschaving, in personen- en goederentreinen zijn roof en diefstal aan de orde van den dag.
Beschouwen wij sommige typen van spoorwegdieven eens wat nauwkeuriger. Op de eerste plaats heeft men den coupéroover van beroep. In de eerste klas van den sneltrein zit een gedistingeerd gezelschap. Een generaal, die uit de badplaats, waar hij zich met de zijnen heeft opgehouden, eenige dagen voor zijn familie terugkeert. Een elegant heer met donker uiterlijk in een keurig reistoilet, blijkbaar een buitenlander. Eindelijk een derde, een reiziger van een groot handelshuis, dat in heel Europa relaties heeft, bijna even gereserveerd als de officier, en zich geen oogenblik scheidend van zijn klein handvalies. Hij neemt het mee, als hij den coupé - het is zomer en drukkend heet - aan een groot station voor een minuut verlaat, om een luchtje te scheppen. Geen van beiden heeft met den vreemdeling meer dan een paar woorden gewisseld, die aan een tusschenstation is ingestapt en nu, door de hitte overmeesterd, in een hoek schijnt te zijn ingesluimerd.
De koopman, hoewel met het oog op zijn met goud gevuld valies wantrouwend tegen iederen reisgenoot, kan toch onmogelijk vermoeden, dat deze donkere oplichter als een blonde jonge heer met lorgnet sedert drie dagen te Zürich hetzelfde hotel als hij bewoond heeft, zich aan hem of liever aan zijn valies vasthecht als een vampyr aan zijn offer, dat hij zelfs van denzelfden trein sedert Zürich heeft gebruik gemaakt, en enkel onderweg is overgestapt, om zijn spoor te beter te doen verdwijnen.
De generaal heeft zijn doel bereikt, de beide burgers reizen verder. De buitenlander wordt onrustig als men een station nadert, waar de sneltrein eenige minuten stilhoudt. Hij heeft een vriend, die in bedoelde stad woont, een rendez-vous gegeven aan den trein, en nu hoopt hij maar, dat men elkaar niet zal missen. Geen belangrijke mededeelingen, geen zaken, niets van dien aard, enkel een groet, dien hij de familie van den jongen man beloofd heeft te zullen overbrengen. Hij had aan de ontmoeting wel een paar uurtjes willen opofferen, maar de tijd dringt, hij moet verder, enz.
Het station is bereikt, onze oplichter stapt uit, ontmoet natuurlijk den vriend niet, is opgewonden, ontroostbaar, het sein tot vertrek weerklinkt, hij stapt in, leunt ver uit het portierraam, zijn medereiziger het uitzicht benemend, en juist als de trein zich in beweging zet, verschijnt de verwachte op de treeplank. Een vloed van Fransche begroetingswoorden, een hevig wuiven met den zakdoek, de koopman wordt nu toch nieuwsgierig en staat op, om een blik over den schouder van zijn reisgezel te slaan. Deze heeft dat niet bemerkt, en zijn naar binnen getrokken zakdoek vliegt den koopman in het gezicht en juist onder den neus. Vermoeid en zwaar in het hoofd gaat deze weer zitten; de vreemdeling vat zijn zakdoek en zwaait daarmee nog een paar keer voor het gezicht van den koopman. Nu pas komt dezen de geschiedenis vreemd voor, hij wil opheldering vragen, maar in looden loomheid leunt hij achterover, zonder iets te kunnen zeggen. Met een laatste gedachte aan zijn valies slaapt hij in. De met chloroform gedrenkte zakdoek, gevoegd bij de drukkende hitte, heeft hem overmeesterd.
De oplichter heeft geen haast. Hij weet, dat zijn slachtoffer eerst zal ontwaken, nadat hij aan het eerstvolgend station den trein heeft verlaten. Hij monstert vlug den inhoud van het elegante, met een instrument spoedig geopend valies, laat dien verdwijnen, verwisselt dan zijn langen, donkeren mantel voor een lichte zomerjas, verandert een en ander aan haar en baard, en aan het volgend station verlaat een jonge, blonde heer met lorgnet den trein, in plaats van den donkeren oplichter, wiens signalement kort daarop naar de vier windstreken wordt geseind.
Gevallen als deze zijn allesbehalve zeldzaam. Een koopman reed voor een paar jaar in de tweede klas van Gent naar Brussel. Onderweg stapten drie heeren in, die het gedurende de reis zeer druk hadden over de Dreyfus-zaak. De een liep, met zijn zakdoek wuivend, den coupé op en neer, kwam daarmee als bij toeval dicht onder den neus van den koopman, die spoedig insliep. Toen deze ontwaakte, waren zijn geldtasch en de drie vreemdelingen verdwenen. In het jaar 1899 vond men in een tweede-klas-coupé van een trein, die uit Bordeaux te Orleans aankwam, een slapende dame, die moeilijk was wakker te krijgen en daarna een dergelijke roovergeschiedenis vertelde. De vrouw van een wijnhandelaar uit den omtrek van Bordeaux had 70.000 franks in een taschje bij zich gehad. Bij Limoges was een beambte in den coupé gekomen, had naar haar biljet gevraagd en haar daarbij plotseling een fleschje met chloroform onder den neus gehouden. Verder herinnerde zij zich niets. Natuurlijk was het geld weg.
Hier hebben wij met de specialiteit van voorgewend beambte te doen, die onder deze vermomming gemakkelijk den reiziger kan verschalken. Niet altijd evenwel gelukt dit. Een handelsreiziger, met meer dan 25.000 franks uit het buitenland komend, werd op deze manier bij Dijon door een man in de uniform van beambte in het nauw gebracht, toen hij alleen in den coupé was en even was ingedut. De oplichter moest gedurende den rit overgestapt zijn. De reiziger maakte van een korte woordenwisseling over zijn plaatskaartje gebruik, om naar het venster te springen en aan de noodrem te trekken. De schurk wilde uit den trein springen, maar de reiziger hield hem een geladen revolver voor tot de trein stilstond en de bandiet in hechtenis genomen kon worden.
Onder heel andere omstandigheden en met andere hulpmiddelen werken de goederenwagendieven, die niet op door het toeval aangewezen slachtoffers hoeven te wachten, maar zeker zijn loonenden buit te vinden in de bagagewagens, vooral van de door het welgestelde publiek gebruikte sneltreinen. Verplaatsen wij ons op een dier bliksemsnel het land doorsuizende exprestreinen, die van het Kanaal naar de Riviera gaan en in het bijzonder door rijke Engelschen en Amerikanen worden gebruikt. Wat een reusachtige koffers in het bezit van die rijke families, voor het grootste deel millionnairs, wier vrouwen en dochters haar juweelen meenemen naar het blauwe strand der Middellandsche Zee. Welk een rijkdommen sluimeren in die goed gesloten en verzegelde koffers! De trein bestaat enkel uit doorgaande wagens eerste klas. Een bagagewagen is voor aan den trein, een tweede, gesloten en geplombeerd, achteraan. De laatste bevat de kisten en koffers, die tot Marseille zijn opgegeven; hij wordt tusschen Parijs en Marseille niet meer geopend.
Drie of vier heeren zijn al te Parijs in den trein gestapt en hebben het laatste compartement van den laatsten wagen in beslag genomen. De conducteur vindt een kwartier later een zeer geanimeerd gezelschap aan het kaartspel. Wrevelig over de onderbreking laten de heeren hun kaartje tot Marseille zien, en een hunner geeft den conducteur een vijffrankstuk met verzoek te maken dat hij wegkomt en het compartiment als bezet te beschouwen. De deur wordt gesloten en in langen tijd niet meer geopend. De trein suist met donderend geraas, slechts bij zeer groote tusschenpoozen even ophoudend, over de rails. De dievenbende zet zich nu aan het werk. Sleutels, tangen, lantarens worden voor den dag gehaald; de een na den ander stapt op de treeplank - een halsbrekende toer in den ijskouden stormwind door de dikke schemering - en de bagagewagen is bereikt. De looden zegels afsnijden en den wagen openen, is het werk van een minuut. De donkere gestalten verdwijnen in het inwendige van den wagen, die een waarde van millioenen inhoudt. De wagen wordt weer gesloten, en bij het licht der lantarens begint een grondig onderzoek der koffers. Men heeft den tijd, want de trein zal nog anderhalf uur door den aanbrekenden nacht ijlen, zonder een minuut stil te houden. Kort voordat deze tijd verstreken is, sluipen de inbrekers in hun coupé terug, om de geroofde voorwerpen van waarde weg te stoppen, en een halve minuut voordat de sterk remmende trein in het volgend station tot staan komt, springen uit den laatsten wagen onbemerkt drie met hun koffers beladen gestalten en ijlen het tegenover het station gelegen kreupelhout in. Weer fluit de trein en ratelt donderend door den nacht, en houdt eerst tegen twaalf uur te Marseille stil. Welke tooneelen bij het uitladen der bagage worden afgespeeld, kan de lezer gemakkelijk raden.
Een groote aanslag in het soort zooals wij zooeven geschilderd hebben, vereischt toebereidselen en uitgaven, als alleen de groote heeren onder de spoorwegdieven zich kunnen veroorloven. De kleineren nemen tot meer bescheiden middelen hun toevlucht. Zoo hadden vier Belgische dieven - waarschijnlijk in de verwachting van minder nauwlettend toezicht bij de beambten - den laatsten dag van het jaar 1898 uitgezocht, om den bagagewagen van den trein Brussel-Antwerpen te plunderen. Bij een kruisstation met drie minuten oponthoud sprongen zij in den bagagewagen, wierpen alles wat hun in handen kwam over een hek, en zouden in de duisternis in een met twee paarden bespannen rijtuig, dat voor hen klaar stond, met hun buit ontkomen zijn, indien niet een baanwachter onraad bespeurd en alarm geslagen had. De schurken ontkwamen wel, maar hun buit moesten zij in den steek laten.
Natuurlijk ontbreken ook bij de spoorwegcriminalistiek de gefingeerde gevallen niet, waarbij de overvallene zelf de eenige dader is. In Japan, waar het gilde der misdadigers de spoorlijnen spoedig als een vruchtbaar arbeidsveld heeft beschouwd, en waar moord en roof op alleenreizende personen dikwijls voorkomen, werd het vorig jaar een conducteur door twee personen overvallen en van zijn geldtasch, die 2000 yen aan opbrengst der verkochte kaartjes inhield, beroofd. Badend in zijn bloed vond men hem bij aankomst van den trein in een der coupé's liggen. Later bleek, dat hij zelf de medeplichtige der roovers was, zich, om elke verdenking af te wenden, zelf de wonden had toegebracht, en dat het gestolen goed gelijk-op verdeeld was.
Het nadeeligst voor de spoorwegmaatschappijen en allesbehalve zeldzaam zijn de gevallen, dat een goed georganiseerde dievenbende een bepaalde streek onveilig maakt, vooral wanneer het haar gelukt, ook onder het treinpersoneel zelf helers te vinden. Dat het spoorwegpersoneel op veel Italiaansche spoorlijnen niet te vertrouwen is, en men zich er daar voor wachten moet, dingen van waarde aan den bagagewagen toe te vertrouwen, is een oude ervaring. Maar ook in Frankrijk bestaan onder dit opzicht hier en daar nog misstanden. De goederentreinen tusschen Parijs en Orleans werden zoo lang en stelselmatig bestolen, dat men ze ten slotte geheime politieagenten als bedekking meegaf. Ook dat hielp niet. Toen werd de lijn in het geheim door patrouilles bezet. Nu werd opgemerkt, dat de vaart van den trein als men een bosch doorreed verminderde, en middelerwijl de waggons geopend en heele vrachten naar buiten geworpen werden. De dieven bestonden uit de beambten en een bende kerels in het bosch, die terwijl de conducteurs de wagens weer sloten, den roof in veiligheid brachten. Natuurlijk zette men de dieven na en nam het heele treinpersoneel in hechtenis. Te Orleans vond men een volslagen bazaar van gestolen goederen.
Dergelijke dieven-organisaties hebben zich af en toe in verschillende landen gevormd,