gen in de helverlichte omgeving van het St.-Marcusplein, geboeid door den tintelenden gloed der winkeluitstallingen van goud en zilver, van email en koraal of het duizendkleurige Venetiaansche glas, door de levendigheid van het stadsgewoel en de elegante gratie der wandelende groepjes. Hij waagt zich liefst niet in den donkeren waterdoolhof.
Maar wie iets betooverend moois, iets onbeschrijflijk fantastisch wil zien, wie genieten wil van den nooit volprezen Venetiaanschen nacht, die stapt in een gondel en laat zich bij maneschijn of sterrelicht rondroeien tot waar enkel de pracht van den avondhemel nog weerkaatst in het donkerblauwe water, en als hij dan den blik omwendt naar de stad....
.... o Himmel, welch' prangende Wunderschau!
Die Kuppeln und Giebeln und zinnen, zerbröckelnd und altersgrau,
Sie schimmern, wie einst vor Zeiten: ein hold erblühender Kranz
Von Wundern stehn sie farbig in goldenem Lebensglanz!
Das ist ein märchenhafter, versteinerter Zauberwald
Voll marmorner Riesenblumen in seltsam bunter Gestalt;
Ein Wundergarten der Schönheit, wo seliger Lebensdrang
Zeiten- und Völkerblüten holds lig ineinanderschlang!
Der Goldglanz der Moreske zeichnet auf schimmerndem Grund
Phantastische Wunderfresken; in Bogen, weich und rund,
Schwingt sich die Rose des Südens; darüber, strebend schier
InsUnermessne, hebtsich der nord'schen Lilien Kronenzier!
Dat is het wonderbaarlijke van Venetiës ongeevenaarde bekoring, door Hamerling in enkele teekenachtige lijnen geschilderd: het phantastische, romantische, sprookjesachtige van zijn aanblik, die wondervreemde mengeling van Moorsch en Gothiek, van Byzantijnsch en Romaansch, Renaissance en Rococo, dat te gelijk aan de Kruisvaarders en de Saracenen, aan de Grieken en de Gothen, aan de primitieven en de meesters van het Cinquecento herinnert, dat barbaren en helden, vorsten en kunstenaars voor ons oproept, kortom waar inderdaad, als in een toovertuin, de schoonheidsbloesems van onderscheiden eeuwen en volken zich heerlijk dooreenstrengelen.
Dat was wat Ruskin, den grooten bewonderaar van Venetië, zóó aangreep en wat hem bezielde om uit de Stones of Venice een machtig gebouw van hooge kunstbeschouwing op te trekken.
Voor hem, den kunstenaar-philosoof, was Venetië het vereenigingspunt van al de voorbijgegane beschavingsperioden, van Latijnen en Grieken, van Longobarden en Mooren. In den grond verschillend, in karakter en zending uiteenloopend, kwamen zij - naar zijn levendig schilderend woord - opdagen uit Noord en Zuid: de gletscher en de lavastroom.
Geweldig was de schok bij de wederzijdsche ontmoeting, toen het den strijd gold om de bouwvallen van het Romeinsche rijk. Het juiste aanrakingspunt, doch waar de strijd ook werd gestaakt, de doode zee tusschen twee tegenovergestelde stroomingen, de bocht waarin de overblijfselen van het Romeinsche wrak kwamen aandrijven, is Venetië.
Het Dogenpaleis omvat in volmaakt gelijke evenredigheden de drie elementen: het Romeinsche, het Lombardische en het Arabische. Het is volgens Ruskin het centraalgebouw van het wereldrond.
Zoo beschouwt ieder kunstenaar, die Venetië betreedt, het met andere oogen. En al denk ik er natuurlijk geen oogenblik aan, een parallel te trekken tusschen de uitingen der groote geesten, hierboven aangestipt, en den indruk, door Frans Slager van de Lagunenstad verkregen, onwillekeurig brachten zijn teekeningen mij toch hun woorden te binnen.
Hoe de jonge Hollandsche schilder zich te Venetië voelde? Hooren we het hem zelf zeggen. Ik citeer het volgende uit een van zijn Italiaansche brieven:
‘Venetië,.... een stad van marmer midden in zee - breede kaden spannen zich uit op het water. Venetië is zoo rustig, zoo “gedistingeerd.” In hare stilte geeft zij veel te denken over de reuzenpaleizen met trotsche zalen, kerken, die musea werden, de Academia, opdringerige monumenten van doges en over.... de kelders en piombi, de martelbanken in den Ponte dei Sospiri, welke het groote Dogenpaleis verbindt met de gevangenissen. Venetiës geschiedenis spreekt in vele bladzijden van woeligheid en woestheid, doch nergens behoefde zij nog gewag te maken van de noodlottige catastrophen (werkstakingen enz. enz.) die in andere steden zoo talrijk door de “steeds voortgaande” beschaving schijnen te worden meegebracht.
Nog is de stille kunststad ongerept. Als in eeuwenoude buurtjes de schemering valt of de zon daalt achter de Maria della Salute; als ranke schepen komen ankeren aan de marmeren kaden of een laatste zonnestraal door de gekleurde ramen der Sint-Marcuskerk zinkt en haar donker interieur drenkt met kleuren of alles op het Marcusplein in gloed zet.... dan is Venetië wel móói, plechtig, ook voor den Hollander, een reiziger uit het landje met de trotsche luchten, rivieren met de verbrokkelde steden, waarvan de bewondering niet zoo spoedig door ander natuurschoon wordt verdrongen.’
Is het niet typisch te zien hoe de jonge Hollandsche schilder, opgaande in bewondering voor ons vaderlandsch mooi, zelfs door de overweldigende natuurpracht van Italië niet van zijn eerste liefde kan worden afgebracht en hoe hij in het wondere Venetië precies datgene opzoekt wat hem ook in onze Hollandsche steden het meeste trekt, oude buurtjes, grachtjes en bruggetjes, hoekjes die zeker de groote hoop der toeristen, met Baedeker in de hand de stad der Doges doorkruisend, geen blik waardig zou keuren.
keizerin friedrich, † 5 Aug. 1901.
Op-ende-op Hollandsch gevoeld zijn zijn Venetiaansche schetsen. Zeker, het eigen, zuidelijk karakter van die allerteekenachtigste stadshoekjes is helder doorschouwd en raak weergegeven; maar die stukjes natuur zijn gezien door het temperament van een Hollandsch kunstenaar, van een die voelt de poëzie van een oud buurtje, de intimiteit van die bouwvallig overhangende huizen, de geheimzinnige bekoring van dat stille water, kalm voortkabbelend langs afbrokkelende muren, de tegenstelling tusschen het felle zonlicht dat de hooge gevels blakert, en de koele schaduw hangend tusschen de nauwe straatjes.
En hoe kranig weet hij in enkele krabbels, met wat losjes aangebrachte schaduwpartijen het met gevoelig oog geziene met rappe hand op het papier te tooveren! Zie die Santa Maria della Salute met het gewirwar van haar onrustige renaissance-lijnen, statig beheerscht door de mooie, trotsche koepels, oprijzen tusschen het gewemel van scheepswant en tuigage door, hoog boven het in de zon glinsterende golvende water.
Men vergelijke eens zoo'n teekening met een photographie, zooals alle Italië-reizigers er meebrengen van Venetië, liefst nog wel gekleurd om den wille van het - natuurlijk valsch - effect, en men zal het onderscheid zien tusschen het mechanisch verkregen beeld en het kunstwerk: een hoekje natuur gezien door een temperament.
Volge ten slotte de toelichting door den kunstenaar bij elk zijner schetsen gegeven.
‘No. 1 geeft een kijkje op de Chiesa Maria della Salute aan het Canal Grande. Wèl stond ze daar mooi op een voorjaarsmorgen einde Maart. Hoog boven de schoon geproportioneerde kerk praalde de zon, de licht groene koepels schitterden en in fijne lijnen gaven kantlichten de hoofdvormen aan. Op den voorgrond aan eigenaardig gekleurde palen vastgemeerd, wiegen elegante gondels en het geelgroene water, te woelig om het marmergebouw te weerkaatsen, kabbelt zacht tegen de trappen der kaden. Nu en dan brengt brutaler golfslag - wanneer een der practische, doch onaesthetische passagiersbootjes passeert - eenige afwisseling in de groepeering der vaartuigen op den voorgrond.
De kerk zelf is - voor een Venetiaansche - wat het interieur betreft, weinig belangrijk. Hare ligging echter vraagt vanaf verschillende punten de bewondering van ieder vreemdeling. Ze werd gebouwd ter afwering der pest, die in vroeger eeuwen ontzettend gewoed heeft in Venetië.
No. 2 en 3 geven kijkjes in een gedeelte der stad, dat met zoo rijk is aan monumentale en geschiedkundige herinneringen als de linker oever van het Canal Grande met het eenige St.-Marcusplein. Passeert men den Ponte di Rialto (naar den linkeroever), dan komt men aan de Riva del Vino. Het aspect der stad is nu plotseling veranderd. Een der vele smalle straatjes nemende, die uitkomen op de Riva del Vino, lijkt alles uitgestorven. Men kan er lang dwalen zonder ander geluid dan de klank zijner eigen voetstappen of het knarsen van een vensterluikje, dat behoedzaam geopend en weer gesloten wordt. In de nauwe straatjes passeert men soms, doch hoogst zelden, een voetgangster, die even uit schijnt te gaan om een buurpraatje te gaan houden. Men maakt beleefd ruimte en dringt zich zoo smal mogelijk tegen de vochtige en hooge muren. Dan wacht men op een bedankje of minstens een erkentelijken groet, doch zwijgend en zonder op te zien gaat de eenzame passante voorbij. Het gebeurt wel eens dat men van uit de verte nog een onverstaanbaar gemompel opvangt, doch daaruit is zoowel een beleefdheid als verschillende andere dingen te analyseeren. Plotseling komt men uit op kerk- of marktplein. Ook bemerkt men een ‘hoofdstraat,’ waar de circulatie drukker is. Hier zijn de voetgangers weer talrijker, rustig boek of courant lezend op weg naar huis of park - als echte Venetianen, die niet behoeven op te letten voor tram, rijtuig of kar. Door het vaak onreine, groenachtige water der grachtjes plast een gondel, even halt gehouden aan een oud, schilderachtig bruggetje, luikjes worden geopend in de overhangende verweerde huizen en nieuwsgierige, zwartgelokte hoofden van jeugdige Italiaanschen worden zichtbaar. Men schertst of lacht met hoofdbewegingen en opmerkingen aan het adres van den signor pittore, die aan den uitersten rand van het grachtje zittend, druk werkt om een herinnering op te vangen aan een
mooi gedeelte van Venetië. En voor men 't weet, is de drukte weer afgeloopen en komt de stilte den eigenaardigen toon van dit stadsgedeelte weer belangwekkender maken.
No. 4 is een schetsje naar gondels, die op een stil binnenplaatsje naar een vrachtje wachten. Dit gondelstation was dicht bij het St.-Marcusplein, en wanneer een vreemdeling, belust op een mooi kijkje, even in de nabijheid komt, dan wordt hij geregeld gepraaid door het aan prijzend gondola, gondola van den gondelier, die ieder Venetiaan als vreemdeling schijnt te beschouwen en liefhebber van gondelen. In 't midden van den nacht, bij donkere lucht en regenweer hoorde ik vaak het hardnekkig aanbod van gondola. (Daar de gondelier of verhuurder der gondels onmogelijk door de duisternis iemand kon zien, zal hij het geluid van voetstappen gehoord heb-