Liefde verwon,
Novelle van A.W. Bos.
(Vervolg.)
In haar eenvoud heeft de familie Jansens zich over de handelingen van Blaak eerst weinig ongerust gemaakt. Zijn spel toch was voor haar al te doorzichtig. Koos moest door den ondergang der familie voor Ant onmogelijk gemaakt worden. Zoo werd het door haar vastgesteld. Den Mottige zou het daarna gemakkelijk vallen den edelmoedige te spelen en Ant als een prijs verwerven. Dit meende men bij Jansens, dat de Mottige droomde door de macht van zijn geld gemakkelijk tot werkelijkheid te kunnen maken.
Zij lachten er om, de eenvoudigen, en geloofden het niet, dat er zegen kon rusten op de sluwe en arglistige handelingen van hun verdrukker. Voor hen was het klaar als de dag, dat Blaak's eisch tot schadevergoeding nooit zou kunnen worden toegewezen en dat hij zelf bij slot van rekening zou moeten opdokken. Tweedens hoopten zij, op hun vertrouwvol gebed, van den Hemel hulp en redding, waardoor zij den woekeraar zouden kunnen uitbetalen tot den laatsten penning, om hem daarna in figuurlijken zin met de zweep de deur uit te ranselen van hun rechtmatig eigendom.
Helaas, de armen worden in hun verwachtingen thans meer en meer teleurgesteld!
De Mottige heeft de macht van zijn geld in zijn boos opgezet en sluw doorgevoerd spel weten te gebruiken, om het recht der armen te kunnen verkrachten, wat den Hemel om wraak roept.
De kansen staan voor de familie Jansens op het oogenblik weinig gunstig, en wat bovendien het lijden van vader en moeder merkbaar verzwaart, is het droevig besluit, dat Ant in haar afgetobde hersenen in allen ernst schijnt te hebben vastgesteld: zich namelijk op te offeren voor het welzijn harer arme ouders en den man harer keuze van zich af te stooten.
Gisterenavond aan tafel, toen zij met haar moeder over de droevig drukkende omstandigheden fluisterend sprak, om vader in de hem zoo broodnoodige rust niet te storen, heeft zij haar besluit geopenbaard.
Wat Ant toen wel niet verwachtte, wat zij zelfs niet kon gelooven, geschiedde plotseling snel.
Eenvoudig op haar woord verloor haar moeder alle zelfbeheersching. Zij sprong op, alsof een giftige tong haar had bezwadderd in wat haar het dierst was op aarde.
Doordringend was het geluid van haar stem, toen zij het luid herhaalde tot driemaal toe: ‘Neen, Ant, dat nooit, zoo lang ik leef!’
Jansens schrikte er door uit zijn sluimering en begon heftig uit te varen tegen de beide vrouwen, die gewoon zijn zijn nukken en luimen geduldig te verdragen. Doch ditmaal deed de moeder, alsof zij zijn woorden niet hoorde, want zij riep al maar door: - ‘Neen, Ant, zoo lang ik leef, dat nooit, dat nooit!’
Het oude mensch was in den beginne niet tot bedaren te brengen en het werd weer een huiselijk tooneel van treurige heftigheid, doch ditmaal met een verwisseling der rollen.
Is Jansens toch met zijn rheumatiek gewoon geweest, bij zoo'n spel de hoofdrol te vervullen, nu was hem een ondergeschikte toegedeeld, die voor het einde van 't spel nog een gansch lijdelijke werd.
Er was strijd tusschen de opofferende liefde van het kind voor haar ouders en de moederliefde, die haar kind niet vrijwillig kon prijsgeven aan den man, die een voorwerp was harer diepste afgekeerdheid, dien Ant zou kunnen haten, maar dien zij nooit zou kunnen beminnen.
Dat voelde de moeder en dat gevoel trachtte zij door woorden en gebaren op de meest heftige wijze te openbaren.
‘Neen, Ant, dat nooit! Liever allen dan sterven van gebrek, van kommer en kou, dan te blijven leven met de eeuwig pijnlijk folterende gedachte, dat haar eenig kind in het hol van een roofdier een diep ellendig en rampzalig leven leidde.’
Zoo dacht en gevoelde de moeder, en de liefde maakte haar welsprekend.
Op den duur gaf Jansens haar gelijk, en de liefde van het kind voor haar arme ouders werd heftig bestreden door de liefde der ouders voor hun kind.
Er was zelfopoffering aan beide kanten, doch te midden van den strijd scheidden zij. Zoo bleef hij onbeslist.
De nacht werd door allen slapeloos doorgebracht en de morgen was voor allen een bang weerzien.
Vóór eenige uren ging Ant schreiend naar haar werkhuis om een karig stuk brood te winnen, en ijlde haar moeder naar de pastorie om raad, van waar wij haar zagen vertrekken, om in het nederig kerkje te gaan bidden tot den almachtigen God, die daar woont in het Tabernakel.
Nu sleept het oudje zich voort in het mulle zand van het smalle duinpad en tracht den top te bereiken van 't duin, waarop het eenvoudig beeldje prijkt van de Moeder-Gods, die de visschersbevolking daar sinds eeuwen godvruchtig komt vereeren en aanroepen als de Ster der Zee.
Het wordt ons duidelijk, waarom moeder Jansens dezen weg nam en niet naar huis ging om haar zieken man te helpen.
De machtige Vrouwe toch, die zij van kindsbeen af heeft leeren vereeren en aanroepen als de Ster der Zee, is ook de Moeder der Smarten, die weet wat lijden is, die bij de hoogste moedervreugde de diepste moedersmart heeft gekend, moederweelde bij de meest treurige moederlijke verlatenheid. Ook tot haar heeft moeder Jansens in haar nood heur toevlucht genomen, tot haar, die alvermogend is bij haar Zoon, den almachtigen Heer van Hemel en aarde, die ons aller lot beschikt en beslist, het al wikt en weegt met Goddelijke rechtvaardigheid, met onmetelijke barmhartigheid en liefde.
Het is nu de zesde dag van 't negental, waarop zij voor het beeld van de Ster der Zeé wil komen bidden om uitkomst en redding, om eerbiediging van 't goed en 't recht van den armen verdrukte, ook door hem, wiens