[Nummer 27]
Het gouden
Priesterfeest van Pater Monsabré, O.P.
Tot een vluchtigen troost bij de naderende Kerkvervolging in Frankrijk, vierden de bewoners van le Hâvre onlangs een feest van echt katholieken zin en toon, het gouden priesterfeest namelijk van den roemruchten predikant uit de Notre Dame, pater J.M.L. Monsabré.
‘Ik ben Christen, priester, kloosterling,’ zoo beschreef hij zich zelven reeds voor jarenGa naar voetnoot1); in alles heeft hij uitgemunt, maar ‘priester’ was hij bovenal, prediker der leer van zijn Meester bleef hij tot zijn grijzen ouderdom; en als hij aan den avond van zijn leven een welverdiende rust in zijn klooster gaat zoeken, schrijft hij nog als een erflating voor de jongeren zijn Traité de Prédication.
pater j.m.l. monsabré, o.p.
Reeds lang vóór den aanvang der H. Misse was de kloosterkerk in le Hâvre door honderden gevuld; men wilde den beminden jubilaris het H. Sacrificie zien opdragen en de Misse, weleer door hem zelven gekomponeerd, thans door soli, koren en orkest hooren uitvoeren. Tegenwoordig waren Mgr. Fuzet, aartsbisschop van Rouaan, Mgr. Altmayer, aartsbisschop van Babylon, de H.E. Dom Pothier, abt van Saint-Wandrille, de H.E. pater Provinciaal Monpeurt, vele medebroeders en een groot aantal priesters en vrienden van den gevierden feesteling. In het plechtig Lof deed pater Monsabré nog eenmaal zijne stemme van den kansel klinken tot lof aan God, tot dank aan de velen, die hem dien dag onvergetelijk hadden gemaakt.
Het leven van den waardigen priester was rijk en vol; het had hem gelegenheid geboden om zijn geniaal talent dienstbaar te maken aan het verkondigen van Gods woord, in predikatiën en konferenties, in retraites en panegyrieken. Hij heeft de verwachtingen van zijn grooten voorganger pater Lacordaire niet beschaamd. Toen pater Monsabré namelijk de retraite in de school te Sorèze had geleid, sprak Lacordaire tot zijn leerlingen: ‘Mijne kinderen, ik wensch u geluk, dat gij zulk een woord hebt mogen aanhooren; ik ben verheugd voor mijzelven, ik ben trotsch voor mijn Orde.’
De verleiding is groot om dit schetsje over een man van zoo groote werkkracht en beteekenis tot een biografie te gaan uitwerken, maar voor de bescheiden ruimte, die de Belg. Illustratie uiteraard slechts beschikbaar kan stellen, schijnt hier een beknopte opgaaf van zijn levensloop meer gepast. Wij ontleenen haar aan de vriendelijke mededeeling van Monsabré's prior, pater D. Roland.
‘Pater Monsabré studeerde op het seminarie van Blois; hij werd door Mgr. Pallu priester gewijd in 1851. Twee jaren is hij vicaris en wijdt zich de twee volgende aan het onderwijs; vraagt het kleed van St. Dominicus in het klooster van Flavigny (hij was toen 27 jaren); wordt geprofest in 1856, blijft een jaar in het klooster van Chalais. Na dien tijd is zijn leven verdeeld over Parijs, waar hij 25 jaren arbeidt, en le Hâvre, waar hij zich thans reeds 20 jaren bevindt. Hij werd Lector in de theologie in 1857, na de uitgave van zijn Introduction au Dogme Catholique, verkrijgt den graad van Magister in 1875. Vóór pater Monsabré den kansel in de Notre Dame besteeg, had hij door geheel Frankrijk gepredikt; de konferenties in Parijs begonnen in 1869; zijn gloedvolle uiteenzetting van het Credo vullen de jaren tusschen 1872 en 1890. Na die twintig jaren te Parijs, verkondigt hij de leer der Kerk te Rome, Toulon, Rouaan, Grenoble, Bordeaux en Toulouse.’
Twintig jaren wist pater Monsabré het wufte Parijs in gespannen aandacht te boeien aan de verklaring der leer van St. Thomas, ‘rekening houdend met de billijke eischen van onzen tijd en de ontdekkingen der wetenschap’Ga naar voetnoot1). In St. Thomas' werken ontsproot de bron van zijn kennen en spreken, daar was de kracht van den denker en dichter. Zijn woord was even helder als gelukkig; met onbedwongen kracht lichtte hij de waarheden toe, maar ook hare gevolgen en plichten voor den Christen; soms deed hij een trilling varen door de duizenden in de Notre Dame, als hij vol gloed en gloor de oude, Roomsche leer deed stralen in den dichterlijksten vorm. Want Monsabré was dichter; hij bezat niet het schitterende woord van Lacordaire, noch de weidsche statigheid van pater Felix, ook niet de meesleepende begeestering van zijn medenovies in San Clemente, father Burke, maar zijn poëzie bemachtigde het ontwikkelde verstand, het deed de grootheid van Gods heerlijk woord en werk zien aan het oog der menschelijke rede; zij was dichterlijk, gelijk er hooge poëzie ligt in de Summa van St. Thomas. ‘De ernstige wijsgeer en strenge godgeleerde - zoo schreef eens een Italiaansche biograaf - toont zich te gelijk machtig redenaar en dichter.’
Hij doorliep de geheele geloofsleer in zijne lange reeks van konferenties; hij sprak over God, Gods wezen, eigenschappen, werk en ontroerde niet zelden zijn gehoor, na een wetenschappelijke uiteenzetting der moeilijkste vragen uit de Kerkelijke wetenschap, door een heerlijke uiting van priesterlijk gevoel, als hij b.v. tot den Engelbewaarder de bede richtte: ‘Gij kent ze, wier geest rond tast in de duisternissen van den twijfel en de waarheid zoekt: verlicht hen. Gij weet, wier onzekere blik en huiverende schreden den kant der dwaling opgaan - leid ze terug. Wier zwakke ziel zoo lichtelijk wijkt voor de verleiding der wereld en het geweld der hartstochten - sterk ze; die maar één woord, een stoot der genade wachten om tot God terug te keeren - bemoedig ze; wier krachtig geloof worstelt tegen den stroom des ongeloofs, die zoovele zielen meesleept - houd ze staande; wier moedige hoop hen opheft boven alle kwellingen - bevestig ze; wier liefde bereid is tot alle goede werken - volmaak ze. Geef aan allen, wat gij van uwe verhevener broeders ontvangen hebt, de heiligheid, het licht, de volmaaktheid.’Ga naar voetnoot2)
Zijn naam was in geheel Frankrijk gevestigd, niet enkel door zijn kostbaar talent, maar vooral door zijn onafgebroken, priesterlijken arbeid. Om de hoogere, christelijke wetenschap