Muzikale katjes.
Er zijn menschen op de wereld, die men verstokte kattenhaters heeten mag; ze houden van paarden, raken in extase over rashonden, in verteedering voor een kanarie in een kooitje - maar katten, brr.... ze gruwen en griezelen er van. De kat is voor hen de incarnatie van wat valsch, listig, onbetrouwbaar is. Breng nu zoo'n kattenvijand in gezelschap van uw oude tantes lievelingspoes - het teerhartig vertroetelde snoesje, het lieve dotje, 't onschuldig schatje, dat, tot een harig hoopje samengekloend, goedmoedig te soezen ligt op tantes heetwaterstoof - hij zal smadelijk den neus ophalen en wellicht het ‘mormel’ wreedaardiglijk verjagen en dientengevolge met poesjes gunst ook die van tante voorgoed verbeuren.
Maar zet nu zoo'n mensch eens tegenover een werk onzer onovertroffen kattenschilderes mevrouw Henriëtte Ronner, en let dàn eens op of hij zich zonder lachen houen kan! De felste kattenverachter is niet bestand tegen de bekoring, die er uitgaat van de geestige tooneeltjes door 't vaardig penseel onzer landgenoote getooverd met kleuren op doek of papier!
Er behoort ongetwijfeld heel wat opgewektheid, goede luim en levendige fantasie toe om zich zoo aldoor te verdiepen in het lustig leventje dezer dartele diertjes, en menigeen zou zich de schilderes dan ook voorstellen als een mondaine dame, in wier zonnig en zorgeloos bestaan het schilderen van poesjes meer lieve afleiding dan nuttige en noodige werkzaamheid is. En ze zouden zich vergissen, want mevrouw Ronner heeft langen tijd moeten leven van haar penseel, en niet alleen zij, maar ook haar gezin. Zij heeft zware, zorgvolle levensjaren gekend, maar haar talent heeft daaronder niet geleden: behalve een voorbeeldige echtgenoote en moeder is zij een terecht hoog-gewaardeerde kunstenares.
Reeds zeer jong wijdde ze zich, op 't voorbeeld van haar vader, die een niet onverdienstelijk landschapschilder was, aan de kunst, geleid door vaders lessen. Niet lang echter mocht de kleine Henriette van dit onderricht profiteeren: vader werd blind, en nu moest het kind zelf maar zien hoe haar aangeboren gaven te ontwikkelen. Dit deed ze dan ook door onafgebroken studie, met een ijver, bewonderenswaardig in een meisje van haar jaren, tot haar op vijftienjarigen leeftijd de verrassing ten deel viel, dat een door haar op een tentoonstelling ingezonden werk verkocht werd.
Dit gaf nieuwen werklust en de gevolgen daarvan bleven niet uit: Henriëtte begon als dierenschilderes een vermaardheid te verwerven, die met de jaren steeds is toegenomen. En geen wonder: onze landgenoote - te Brussel woonachtig - is wezenlijk ongeëvenaard in haar genre; haar poesjes zijn elegant, geestig, bevallig, expressief van gelaatsuitdrukking - maar het blijven katten, echte natuurlijke, levensware dieren. Salonpoesjes als ge wilt, maar nooit vervalt mevrouw Ronner in de fout van sommigen harer mannelijke kunstbroeders, die, in een streven naar overdreven typeering door aanstellerige pose, gewilde gratie en coquetteeren met de uitdrukking der snaaksche kattensnoetjes, onnatuur voor echte realiteit geven. Bij al hun kwajongensachtige schalkschheid, hun dolle dartelheid behouden haar katjes toch het nuchtere, het dierlijk-onbewuste in houding en bewegingen en expressie van het kopje, waarin juist het bekoorlijke dezer diertjes gelegen is. Deze verdienste is niet een der geringste van haar talent, waar het een genre geldt, dat tot overdrijving en onnatuur zoo lichtelijk aanleiding geeft, voor wie het beoefent met een routine en een vlugheid als die onzer landgenoote.