Levend begraven.
Humoreske in acht tafereelen.
‘Ik zou er nu voor vandaag maar mee uitscheiden, Jansen,’ zegt mijnheer, ‘morgen komt er weer een dag.’
‘Heel graag,’ zegt Jansen bij zich zelf; ‘'t is een heele karwei geweest, van van morgen zes uren af.’
Den volgenden morgen in de vroegte komt Jansen terug, maar vindt het gat dichtgewaaid met zand en puin.
‘Ik dank je feestelijk,’ zegt Jansen, ‘om dat werkje van voren af aan te beginnen,’ - hangt zijn jas en zijn hoed aan een boom en gaat het bosch in.
Een poosje later komt mijnheer. ‘Lieve Hemel! de kuil dicht en Jansen er in - daar hangt zijn jas en zijn hoed!’
‘Kijk toch eens wat een ongeluk, burgemeester! Zou u denken, dat wij hem nog levend vinden?’
De menschen graven en werken dat ze er bijna bij neervallen maar vinden geen Jansen. Eindelijk, na vier uren
komt Jansen gezond en wel achter de boomen te voorschijn. ‘Was jij dan niet in den kuil bedolven?’ vraagt mijnheer. - ‘Gelukkig niet,’ antwoordt Jansen, ‘ik was het bosch ingegaan en heb daar liggen slapen. Ik dank jullie intusschen wel voor de moeite.’