De giraffe.
Een van de zonderlingst gebouwde herkauwende, tweehoevige dieren is de giraffe, door Varro een mengsel van kameel en panter genoemd en daarom ook wel kameelpardel geheeten. De giraffe is de vertegenwoordiger van een eigen familie, de Camelopardalidae en onderscheidt zich door een bovenmatig langen hals, hooge beenen, dikken romp, sierlijk gebouwden, fijnen kop met groote, mooie, heldere oogen en twee vreemde, beenachtige uitwassen. De hooge pooten en de lange hals maken de giraffe tot het hoogste aller dieren: de lengte harer pooten bedraagt 2.25 meter, de schouderhoogte drie, de hoogte van den kop vijf tot zes meter. De afstand van den snuit tot den wortel van den staart is vier meter, het gewicht 500 kilogram.
De giraffe schijnt niet enkel een tusschen ding tusschen kameel en panter, maar maakt den indruk, uit de bestanddeelen van verschillende dieren te zijn gevormd. De kop en het lijf schijnen aan het paard, de hals en de schouders aan den kameel, de ooren aan het rund, de staart aan den ezel, de beenen aan de antilope te zijn ontleend, terwijl kleur en teekening der gladde huid aan den panter herinneren.
De lange kop der giraffe schijnt door den betrekkelijk langen snuit nog langer dan hij is, heeft zeer groote, levendig schitterende en toch zachte oogen, groote, sierlijk gebouwde ooren ter lengte van ongeveer vijftien centimeter, en twee uitwassen, die uit de verte aan horens doen denken en iets korter dan de ooren zijn. De hals is even lang als de voorpooten, het lijf is breed aan de borst, van voren sterk geteekend door de rechthoekig uitspringende schouderbladen, maar van achteren in het oog vallend smaller. Een vaal zandgeel, dat op den rug wat donkerder wordt en van onderen in wit overgaat, is de grondkleur, geteekend door tamelijk groote, onregelmatige vlekken van donkerder, soms roestbruine kleur, en wel zoo dicht, dat de heldere grond enkel netvormig te voorschijn komt. Aan den hals en aan de pooten zijn deze vlekken kleiner dan op de rest van het lichaam.
Het vaderland der giraffe strekt zich in een breeden boog over de oostelijke helft van Afrika, ongeveer van den 16en graad noordertot den 23en graad zuiderbreedte uit; alleen in de Kalahari-woestijri gaat de grens wat zuidelijker, maar in geen geval tot aan de Oranjerivier. In het gebied van den Congo, in Opper- en Neder Guinea is de giraffe onbekend, en slechts in Zuidwest-Afrika kwam ze tot aan den Atlantischen Oceaan voor. Maar hier is ze sedert meer dan een menschenleeftijd uitgeroeid.
De merkwaardige overeenstemming tusschen de gestalte en het voorkomen van een dier en de streek, waar het zich ophoudt, wordt ook hier aangetroffen. ‘Als men een kudde giraffen,’ zegt Gordon Cumming, ‘in een veld van schilderachtige, zonneschermvormige mimosa ziet, wier hoogste takken zij door haar ongemeene hoogte kunnen afknabbelen, hoeft men niet veel zin voor natuurschoonheid te hebben, om den aanblik aantrekkelijk te vinden.’ Men ziet ze dikwijls daar, waar verweerde stammen voorkomen, die vaak een bedrieglijke gelijkenis met den langen hals der giraffe vertoonen. ‘Dikwijls ben ik,’ verhaalt genoemde jager, ‘in twijfel geweest omtrent de aanwezigheid van een heelen troep giraffen, totdat ik tot mijn verrekijker mijn toevlucht nam; zelfs mijn halfwilde geleiders moesten bekennen, dat hun scherpe, geoefende oogen soms bedrogen werden, want zij zagen nu eens die verweerde stammen voor giraffen aan en verwisselden dan weer werkelijke giraffen met de hoogbejaarde boomen.’
Gewoonlijk treft men de giraffen in troepen van zes tot acht stuks aan; daar, waar zij niet gestoord worden, dikwijls in grooteren getale. Cumming spreekt van kudden, die uit dertig tot veertig stuks bestonden, maar meent, dat zestien als het gemiddelde cijfer moet worden beschouwd.
Hoogst eigenaardig is de houding, die de giraffe aanneemt, als ze iets van den grond wil oprapen of drinken. In oudere beschrijvingen wordt beweerd, dat het dier daartoe op de knieën zinkt. Dit mag het een enkelen keer doen, in den regel zet het de voorpooten zóó wijd uiteen, dat het met den langen hals gemakkelijk den grond kan bereiken. Wie het niet zelf gezien heeft, houdt het voor onmogelijk. Gedurende den slaap ligt de giraffe gedeeltelijk op haar zij en slaat daarbij haar beide of een van haar voorpooten naar binnen.
Het spreekt van zelf, dat het voedsel der giraffe in overeenstemming is met haar gestalte. Is het dier niet geschikt te grazen, daarentegen is het bijzonder geschikt om het groen van de boomen te plukken, waarbij zijn bijzonder beweeglijke tong het goede diensten bewijst. Zooals bekend is, gebruiken de meeste herkauwers de tong om het voedsel af te plukken, maar geen enkele heeft dat lichaamsdeel zoo hard noodig als de giraffe. Wat voor den olifant de slurf is, is voor haar de tong. Zij kan er de kleinste voorwerpen mee oprapen, het zachtste blad mee plukken en in den mond brengen. ‘In onzen dierentuin,’ zegt Owen, ‘is meer dan één dame bij het kijken naar de giraffe door deze van de kunstbloemen op haar hoed beroofd. Het schijnt, dat de giraffe minder door den reuk dan door het oog geleid wordt bij de keus van haar voedsel, en zoo komt het dikwijls voor, dat het dier zich vergist, zooals in het aangehaalde geval met de kunstbloemen.’
In den vrijen staat dienen hoofdzakelijk de takjes, knoppen en bladeren der mimosa haar tot voedsel, maar zij versmaadt ook de slingerplanten niet, die de woudreuzen in Afrika overwoekeren.
De zintuigen der giraffe, vooral het gezicht en het gehoor, zijn voortreffelijk ontwikkeld. Bovendien is ze slim en in verhouding tot haar grootte een heel vreedzaam, zacht schepsel, dat niet enkel in de beste verstandhouding met haars gelijken, maar ook met andere dieren leeft, zoo lang deze haar niet te na komen. In geval van nood weet zij zich heel goed te verdedigen, niet met haar horens, die enkel