Een Arabische feeststoet. -
Voor geen feest worden in Arabie zulke groote toebereidselen gemaakt, als voor dat van den 4en Ramadan (27 Januari), den dag, waarop de Koran aan de wereld gegeven werd. Dit feest begint vroeg in den morgen van den 4en en eindigt om middernacht van den 7en Ramadan, wanneer de Thora (wet) uit den hemel nederdaalt.
In Arabië, de wieg van den Islam, behoort de groote meerderheid der bevolking tot de Soenieten, die behalve aan den Koran ook aan de Soena, de overlevering, vasthouden, en het is derhalve begrijpelijk, dat de feesten nergens met grooter plechtigheid worden gevierd dan hier.
Kent de Oosterling in gewone tijden reeds geen standsverschil, in die dagen is het geheel uitgewischt, en zoodra de doffe tonen der trom weerklinken, verlaten allen hun huis, om zich bij den voortschrijdenden stoet aan te sluiten. Met een vroom ‘de Heer moge uw leven sparen,’ wordt de nieuwaangekomene door zijn naaste omgeving begroet, waarop hij deemoedig ‘moget gij lang leven’ antwoordt, om daarna de door den oelema voorgezegde gebeden na te prevelen.
Voorafgegaan door den banierdrager en den trommelslager, schrijdt de stoet intusschen verder. Nieuwsgierig slaan de vrouwen, door haar dichte sluiers voor het oog verborgen, de processie gade. Deze is nu buiten het stadje gekomen, waar de Bedoeïenen hun tenten bijzonder kostbaar versierd hebben. Hier wordt halt gehouden, de vanen worden in een kring neergezet rondom den oelema, die de beteekenis van het feest uiteenzet. Zoodra het woord olsum - amen - over zijn lippen is gekomen, begint het eigenlijke feest. Kosjab en sjerbet, de geliefkoosde dranken, worden toegediend, en de kadi, rechter, drinkt op de gezondheid van den minsten hamal, lastdrager.