De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18
(1901)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Uit het Martyrologium.Altijd, àltijd staat ge voor me, hoog-geliefd Coliseum, wanneer der geestdrift lichtende wieken àl het daagsche voor mijn oogen verzwinden, gelijk de uchtend stralen de nevelen vóórtjagen boven het gelaat der blauwe meren! Glorieus hebben binnen uwe muren gestreden voor Jesus Christus mijne vaders en broeders en zusters in het Geloof; gij werdt gekerstend in den purperen doop van hun martelie, en daarom begroet ik u telkens, telkens wèèr met vernieuwde vereering en jubel in het hart.... Als Jacob met den Engel hebt gij geworsteld met den Tijd, - zijn vuist sloeg de marmeren pracht van uwe lendenen. Maar in uwe grijsheid omknelt ge vast, vàst in uw steenen armen, de ovale arena, doortrokken met het harte-bloed uwer kinderen: zoo kon ook de Aartsvader maar niet scheiden van den rooden rok des veel-geliefden Jozefs.
In de ure van peinzens-weelde sla ik open mijn Martyrologium en kus de bladen van dat onversierd-heerlijke, Roomsche Heldendicht; dan zie ik mijne lieve Martyrs weer uitgaan, staan en sterven voor het Geloof, dat mij door Gods genade gegeven is vrij-uit te belijden! ‘Pudentiana, de zuster van Sint Praxedes, de dochter van Pudens, den consul,....’
***
In het milde morgen-licht glansen de witmarmeren beelden van den schouwburg-kolos als ongeaderd albast en zijn de bronzen schilden als goud. En daar binnen springen zuivere fonteinen en sproeien frischheid in onbedwongen lust. Tusschen de onwrikbare bogen is een dicht gedrang van plebejers, op de marmeren gangen harde klank van drukke voetstappen, en vol is de lucht van lachende en joelende en twistende stemmen. Straks konden de klaroenen de komst van Commodus, den Imperator, langzaam voortgedragen op de schouderen zijner praetorianen. Hem volgen vele senatoren in sierlijk-geplooid purper getoogd, en gezanten van verre volkeren met bewonderende oogen, en priesteressen van Vesta, die in kille kuischheid voeden het heilige vuur. En als hij is gezeten onder het ranke pulvinar, schitterend van goud en getwijnd purper, blauwt de wierook omhoog, en huldigen hem allen als den zoon der onsterfelijke goden....
En zie - als een vlucht witte duiven, die langzaam nederzeilen in eene vesting vol krijgsgeroep, zoo verschijnen Pudentiana en hare genooten in 't luidruchtige Coliseum. Daar komt stemming tusschen de woelige rijen en vele gestalten buigen neer over de borst-weringen. Rustig schrijden ze voort, hand in hand, in slepende gewaden, blanker dan de bloesemtrossen van amandelen in Caesars tuinen. De aan Vesta gewijden slaan snel de oogen neer en staren als in diep gepeins voor zich uit, wanneer de Christus-bruiden haar voorbijtrekken met hoog-geheven voorhoofd: zoo duiken de sterren bij het òpvaren der zon. In het midden der arena staan ze stil.
En al wederom spreekt men haar van de enkele wierookkorrelen, te werpen op Diana's brandenden drievoet,.... van de machtige, wereld-richtende goden, hóóg te vereeren boven den dwaas beminden, aan 't kruis geslagen Galileeër,.... van het weelderig bloeiende leven, dat gaat sterven in smadelijken dood.... En wederom schudden zij de lange, losse lokken. Maar als koud-kalm het vonnis wordt uitgesproken ‘Voor de leeuwen!’ tintelt haar geestdrift uit in oogen-gloed en wangen-blos, en glimlachend in hare zielsverrassing zeggen zij allen: ‘O gaarne willen wij voor den lieven Bruidegom sterven!’ Na deze woorden van blij-ernstig belijden, kruisen zij de slanke armen over de rustige borst en zien omhoog naar den hemel, blauw als haar oogen, zuiver als hare zielen. En van hare lippen gaat afstroom en een lied, dat zilverig opklinkt tusschen de massieve muren, als tusschen de Alpen wanden het klingelen van bellen, die bengelen aan de halzen der blanke lammeren in 't dal.
Zij hooren niet het ontgrendelen van ijzer over ijzer, en niet de stemmen van hen, die de leeuwen doen opschrikken met geweldigen sprong. Zij zien niet heur koninklijke lijfwacht, als rondom haar de gebieders van woestijnen en wouden zich neerleggen, den reuzigen kop op de vast-gewortelde vóórklauwen, aandachtigluisterend met toegesloten oogen. Want in het plechtig rijzend lied wiekt daar heen haar kuische liefdeklacht naar den onzichtbaren Bruidegom, dien zij wachtend weten met ringen van eeuwige trouw....
Een mompelen van wild-wreed verwachten gromt òm door den circus, als een lictor toetreedt met een trillend-wit gegloeide speer. Dof ploft ze in de zijde van den leeuw, die Pudentiana's heiligheid vereerend, aan hare voeten ligt neergestrekt in majestueuze rust. In woeste woede òpheffend den ontzàg-wekkenden kop met vuur-spattende oogen, snerpt hij uit een vlijmenden wraakkreet, die versterft in uitgehijgd, heesch gehuil. En Pudentiana, ontwakend uit haar zieledroom, slaat de groote, heldere oogen naar beneden, en woelt koozend met de kleine, fijne hand in z'n glanzende manen-weelde, - en haar ter wille vergeeft en vergeet hij, vorstelijkgrootmoedig. Even speelt een zoete lach om hare lippen, dan stuwt ze haar stem weer in het heilige koor harer zusteren. ‘Onze Beminde is blank en rood, uit duizenden is Hij verkoren!’ ‘Van allerzuiverst goud is Zijn gelaat; Zijn lokken zijn als kronen van palmen en zwart als raven. ‘Zijne oogen zijn als duivekens langs waterbeekjes, die in melk zijn gewasschen en wonen aan zèèr-volle stroomen.... ‘Zijn lippen zijn lelie-bladeren, die keur van myrrhe laten afdroppelen. ‘Als van goud zijn Zijne handen gevormd, vol hyacinthen’...Ga naar voetnoot1) Haast in eerbiedige aandacht schouwen de heidenen toe, en de huivering van het geheimnisvolle doorrilt hun leden. Is dan de God der Christenen zóó machtig, dat Hij zachtmoedigheid wekt onder de leeuwen en heldenmoed in maagden?...
Op een wenk des keizers treden toe zeven Egyptenaren, vast-vertrouwende en trotsch op hun sierlijke bogen, gesneden uit de veerkrachtige eiken van hun land. Langzaam verheffen zij de bogen, en nog langzamer halen ze de pijlen voor het scherpberekenend oog... kreunend krommen zich de bogen tot halve cirkels.... En onbeweeglijk stil staat daar der maagden statige stoet; star staren hare oogen bij het trillen der lippen. ‘O ziet, onze Beminde daalt af in Zijn lusthof om er te weiden en leliën te plukken. ‘Wij behooren aan onzen Beminde en Hij behoort aan ons; Hij weidt onder de leliën... ‘O, Zijn linkerhand legt Hij onder ons hoofd, en Zijn rechter slaat Hij om ons heen’...Ga naar voetnoot2) Plotseling breken de stemmen àf, en even wankelend zijgen de zeven ter aarde, onbewust steunend in elkanders armen. Heftig staan de pijlen in heur boezems te sidderen.... en het zuivere offerbloed kleurt warm haar witte waden.... Maar voor hen, die zijn gezeten op de hoogste en verste rijen, en niet hoorden de snel-snorrende pijlen, voor hen is het, als hadden de maagden zich in-ééns ter ruste gelegd op het witte zand, en als overstrooiden onzichtbare handen haar met rozen, met donker-roode rozen.... En de Imperator en z'n senatoren staan op in hooge zelfvoldaanheid, en de duizenden juichen met machtigen jubel, en de Vestaalschen klappen in de handen, dat fonkelen in 't zonnelicht haar ringen en armbanden vol juweelen, - want heerlijk zijn gewroken de groote, de onsterfelijke goden! Maar hoog boven-uit klinkt het brullen der leeuwen, die toornend zijn opgesprongen en met gebogen kop aanrennen op de hooge afsluiting.... O heilige Maagden, bidt voor mij, gij, die den Heer Jesus hebt beleden in de armen des doods!
***
Zoo traden zij na veel bekommering in het heer der Martelaren Gods, dal in het veld des Hemels staat opgesteld in wijde schaduw van wèl verworven palmen. Die palmen verkleuren niet en zij verdorren nooit! En tusschen hen gaat rond der Martelaren Koning, Jesus Christus, die leed en stierf ten dage, dat Pilatus, de Romein, voogdij droeg over Judea. In diepe veneratie kussen ze Zijn verheerlijkte stigmata aan handen en voeten en zijde, en àldoor houden ze met Hem zoete samensprake. O, zoo zoet was het samen-zijn niet van Adam en Eva met Jahve, als Hij in de koelte van den middag met hen wandelde door de lanen des Paradijzes!
Arnold Lauters. |
|