Peter Benoit.
Kort na den grooten Italiaanschen meester Giuseppe Verdi heeft de Belgische toondichter Peter Lenaart Leopold Benoit, de lieveling van het Vlaamsche land, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.
Evenals Verdi was Benoit een kind uit het volk: de zoon van een eenvoudigen brugwachter te Harlebeke. Daar hij vlug en bevattelijk was, was hij eerst voor onderwijzer bestemd, maar op zijn onophoudelijk aandringen werd hij met zijn zestiende jaar, in 1850, naar het Conservatoire royal te Brussel gezonden. Hier behaalde hij den grooten prijs voor compositie, den prijs van Rome, die hem veroorloofde op staatskosten een kunstreis te maken door Duitschland, Bohemen en Tirol, door Engeland, Frankrijk en ons land.
peter benoit, † 8 Maart 1901.
Te Brussel teruggekeerd, schreef hij er zijn Quadrilogie (Kerstnacht, Mis, Te Deum en Requiem), en spoedig daarop zijn Lucifer (tekst van Hiel), die in het hertogelijk paleis te Brussel werd uitgevoerd.
Dank zij Benoit is het Vlaamsche karakter ook in de muziek opgestaan en heeft Vlaanderenland de uitheemsche vormen afgeschud, die er zoo lang in eere waren geweest, die men uit sleur en gewoonte had nageaapt, omdat het nationaal bewustzijn nog sluimerde. Evenals Conscience zijn volk leerde lezen, zoo deed Benoit het liefde opvatten voor het Vlaamsche lied, voor Vlaamsche muziek.
In 1867 benoemde de stad Antwerpen Benoit tot bestuurder harer Vlaamsche muziekschool, die hierdoor het middelpunt van de opbeuring, de herleving der muziek werd, ook ver buiten de stad. Benoit's eene schepping volgde op de andere: na Lucifer kwam het oratorium De Schelde, gevolgd door de cantate De Oorlog, het drama Charlotte Corday, - om van religieuze muziek, vele klavier composities, tal van liederen, mannenkoren, openingsstukken enz. maar te zwijgen, alles getuigend van een buitengewone scheppingskracht, een verrassende frischheid en rijkdom van talent. Had Benoit zich met De Schelde bij zijn volk geliefd gemaakt, de uitvoering van De Rijn (dichtstuk van De Geyter), een rijp werk uit zijn latere periode, was een triomf.
Tweemaal is de meester op waarlijk grootsche wijze gevierd geworden. Het eerst in 1892, bij gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig feest zijner Muziekschool, toen tweehonderd vereenigingen in optocht langs het lokaal trokken, waar Benoit omringd was door de stedelijke overheid en het leeraarspersoneel. De tweede maal in September 1897, toen Benoit's dierbare wensch vervuld werd en de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium verheven werd. In den optocht van driehonderd vereenigingen, uit het gansche land saamgestroomd, gingen de gouverneur der provincie, de burgemeester, generaals van leger en burgerwacht, kunstenaars en letterkundigen vooraan.
Niet minder grootsch ten slotte was de hulde, den overleden meester gebracht. Het gemeentebestuur van Antwerpen had op zich genomen, de plechtigheid der begrafenis te regelen en de kosten te dragen, en de deelneming van het Vlaamsche volk bewees, dat die officieele hulde uitsprak wat in ieders hart lag.
De groote zaal van het Conservatorium was in een lijkkapel herschapen, en twee uur lang stroomde het publiek binnen, om den grooten doode een laatste hulde te brengen. De gouverneur der provincie, de burgemeester van Antwerpen en tal van anderen voerden het woord en schetsten de verdiensten van den grooten nationalen kunstenaar. De burgemeester besloot zijn redevoering met de verklaring, dat hij dien avond in de zitting van den gemeenteraad zou voorstellen, op een van Antwerpens openbare pleinen een monument ter eere van Benoit op te richten.
Om twaalf uur begaf de lange, onafzienbare stoet zich naar de hoofdkerk, waar een indrukwekkende lijkdienst, met statigen Gregoriaanschen zang en roerend orgelspel, werd opgedragen voor de zielerust van den overledene.
Het Vlaamsche volk zal Peter Benoit niet vergeten!