De vriend van den wildstrooper,
door
F.J.A.L. Cordens.
(Vervolg.)
Vader Hendriks was alleen binnen; hij zat bij het vuur, met een krant in de hand, soezend over hooge politiek, althans hij hield zich zoo; maar als de jonge Greeve kalmer was geweest, had hij kunnen bemerken, dat de oude Hendriks pas zooeven die houding had aangenomen, want hij hield de krant onderstboven en zijn pijp lag nog rookend op tafel buiten zijn bereik. De oude keek als verwonderd op; zwijgend wisselden zij een groet, de woorden stokten Willem in de keel. Eindelijk, trachtend onverschillig te doen, verrichtte hij zijn boodschap en Hendriks trok een stoel bij het vuur, een stomme uitnoodiging om plaats te nemen.
‘Vader heeft je in langen tijd niet meer gezien,’ begon Willem, toen het ijs gebroken was.
‘Dat is waar, maar ik heb het druk, erg druk. Eerst de boerderij, zie je, en dan willen ze hier een boerenbond oprichten, waarover druk vergaderd wordt, en dan de verkiezingen. Ze hebben me candidaat gesteld voor den gemeenteraad, weet je?’
Greeve wenschte hem geluk en goed succes, zich verwonderend wie dommer was: de partij, die Hendriks candidaat stelde, of de oude Hendriks zelf, - maar 't was een rijke boer, zijn vader was óók lid van den raad geweest en waarom hij dan niet?
Juist stokte het gesprek, toen het binnenkomen van moeder Hendriks een welkome afleiding bood.
‘Hoe gaat het, Willem?’ vroeg zij, terwijl zij hem met eenige aarzeling de hand reikte.
‘Goed, heel goed,’ zei hij flauwtjes, en de woorden bestierven op zijn lippen voor den koelen blik van den ouden boer. Hij had zijn woede wel willen uitschreeuwen, hij had die twee willen overstelpen met beleedigende verwijten, dat zij hem, den onschuldige, nog aanzagen alsof hij een misdadiger was; maar zijn ontroering openbaarde zich enkel door de vale bleekheid van zijn gelaat.
‘Je hebt een kwaden tijd achter den rug,’ zei Piet Hendriks met zijn krakende stem, ‘ik hoop voor je, dat ze dien Toon Wervers gauw te pakken krijgen en dat dan alles aan het licht komt.’
‘Ik hoop het ook,’ zei Willem opgewonden. ‘Maar is het al niet erg genoeg, dat ik zooveel heb geleden om dien schurk? Is het niet erg genoeg, dat mijn goede naam is geschonden, dat de eer van mijn familie op straat is gegooid, dat mijn vader zijn betrekking heeft verloren en zelfs bang was voor gebrek? En waarom? Omdat ze me de schande hebben aangedaan van een lange gevangenschap, omdat ze me behandeld hebben als een boef. Willem Greeve heeft gezeten, zeggen ze in het dorp, en dan zijn er natuurlijk, die te stom zijn om te begrijpen, dat men ook onschuldig in de gevangenis kan raken. De rechtbank moet erkennen, dat ze niets tegen me heeft en laat me vrij; maar wat heb ik aan die vrijheid? Ik wil erkenning van mijn onschuld! Ik wil het herstel van mijn goeden naam! Ik wil niet langer aangegaapt worden als een ontsnapte bandiet!’
‘Dat zal allemaal wel anders worden als ze dien Toon maar kunnen krijgen. Dan komt alles uit; maar zooals de zaak nu in elkaar zit, moet je 't de menschen niet kwalijk nemen, als ze denken, dat je niet heel zuiver op de graat bent.’
‘En dat durf jij me zeggen!’ stoof Willem op. ‘Jij twijfelt dus aan mijn onschuld, jij, de vrouw en Dina misschien ook?’
De boer zag hem aan met zijn onverschilligdom gezicht, niet wetend wat hij zeggen zou. Toen keerde Willem zich om en zonder te groeten, doodsbleek, wankelde hij naar de deur.
‘Man, hoe kon je toch zoo iets zeggen?’ zei vrouw Hendriks.
‘Wat zeggen? Ik heb niets te veel gezegd! Je weet net zoo goed als ik, dat ze Willem enkel hebben losgelaten, omdat ze niet konden bewijzen, dat hij het gedaan had; maar dat wil niet zeggen, dat hij heelemaal onschuldig is.’
‘Maar je gelooft toch niet?....’
‘Dat zeg ik ook niet. Maar ik wil er mij niet mee bemoeien en eenvoudig afwachten. Vooral nu ze me in den gemeenteraad willen hebben, moet ik dubbel voorzichtig zijn. Als het duidelijk gebleken is, dat Toon Wervers alleen de dader is, zal ik tegenover Willem weer net zijn als vroeger; maar nu houd ik mij liever op een afstand. Ook wil ik niet hebben, dat Dina hem aankijkt. Een mooi ding: de dochter van een raadslid, die omgaat met.... ja, hoe zal ik het zeggen? Dan is de zoon van den mulder een heel andere partij voor haar: de mulder heeft geld, hij kan me in den raad helpen.’
De deur der achterkamer ging open. ‘Ik wil den mulder niet,’ snikte Dina. ‘Willem is onschuldig, vader, ik weet het zeker, dat hij onschuldig is!’
Terwijl het meisje de partij voor hem opnam, stapte Willem langs den eenzamen klinkerweg naar zijn woning, verkroppend de bitterheid zijns harten en zijn haat tegen de menschen.