Een dure Candidatuur.
Door Ravo.
Bondgenooten in den strijd.
Aan haren kant doen de dames van ‘Het dubbele klaverblad,’ die voor Leefgraag ijveren, al haar best om stemmen te winnen. Hier en daar zijn al bezoeken met een kleine bijbedoeling afgelegd, en de burgemeestersche bevindt zich thans in den winkel van een der voornaamste confiseurs, om de noodige bestellingen te doen voor het te houden diner.
‘Dus mevrouw verlangt een vol-au-vent,’ zegt de confiseur, ‘voor hoeveel personen als ik vragen mag?.... De vorige maal is het, meen ik, voor veertien geweest?’
‘Ja, en nu voor, laat ik 'reis kijken, voor tien.... hé, daar gaat mevrouw Leefgraag aan den overkant voorbij.... die bedient u ook, niet waar?’
‘Pardon, mevrouw, die is bij Koeker....’
‘Nu, maar dan zou het me niets verwonderen, of ze zal u spoedig met haar klandizie begunstigen, want laatst heeft ze nog te kennen gegeven, dat ze over haar confiseur niet tevreden was.... En binnenkort zal er zeker wel een groote partij worden gegeven....’
‘O, u bedoelt zeker na de verkiezingen,.... ja, dat denk ik ook wel,.... 'n beste man, die meneer Leefgraag.’
‘Dat is hij zeker, en 'n knap man ook.... Ziet u, dan moet ik ook, natuurlijk, ijs hebben, koffie-ijs....’
‘Best, mevrouw, en welke taart zal het wezen?’
‘Gateau de Vienne....’
‘Gateau de Vienne.... zeker, 'n knap man ook is mijnheer Leefgraag.... en wat wenscht u voor dessert, mevrouw?’
‘Dat laat ik geheel aan u over; zorg dat ik er eer meê inleg, want dit is zooveel als een voorpartijtje op het succes van mijnheer Leefgraag, en later zullen er nog wel meer volgen.... Zoo, zoo, u is dus ook een vriend van mijnheer Leefgraag. Ik geloof niet, dat mijnheer Snaters hem veel afbreuk zal doen...’
‘Dat geloof ik ook niet, mevrouw.... o, dat is waar, u moet ook gember hebben, niet waar, mevrouw, en perziken-compôte?.... Ik begrijp eigenlijk niet van mijnheer Snaters, dat hij zooveel drukte maakt voor niets,.... wat kan dat geven tegenover een zoo gezien man als mijnheer Leefgraag, die zooveel vrienden heeft?.... Ziet u eens hier, mevrouw, hier heb ik iets geheel nieuws voor dessert.... dat heb ik pas direct uit Parijs ontvangen.... u zoudt zweren dat het rozen, echte rozen zijn, vindt u niet?.... Dat garneert een tafel prachtig!’
‘En wat kosten die per stuk....’
‘O, maar zes stuivers....’
‘Nu dan, anderhalf dozijn daarvan....’
‘Uitstekend, mevrouw.... ja, ja, dat zal me drukte geven met de verkiezingen, zoo iets is in onze stad nog niet gezien....’
‘Mevrouw Snaters behoort ook tot uw klanten, is 't niet?’
‘Ja, maar 't is al lang geleden, sinds mevrouw haar laatste partijtje heeft gegeven.... U herinnert het u nog wel, mevrouw, want als ik me niet vergis, dan was u er ook bij.... kijk, daar komt mevrouw Snaters juist aan,.... als je van den duivel spreekt, trap je 'm op zijn staart,’ merkt de confiseur weinig beleefd op, wat hem intusschen, te oordeelen naar den glimlach der burgemeestersche, niet al te kwalijk genomen wordt.
Mevrouw Snaters, den winkel binnentredend, doet alsof ze verrast is, dáár de burgemeestersvrouw te vinden, ofschoon ze in werkelijkheid haar al van den overkant der straat heeft gezien.
‘Wel, wel, mijn lieve mevrouw, u hier, dat is wel toevallig....’, zegt zij met knipbeweginkjes van haar oogen haastig-zenuwachtig, ‘en hoe maken het mijnheer en de kinderen?’
‘O, dank u, superb, en bij u?’
‘Evenzoo, dank u....’
‘Nu, mijnheer Zoetmonder, u zult dan wel voor een en ander zorg dragen, niet waar,’ zegt de burgemeestersche, er blijkbaar niet op gesteld, met de ontvangersvrouw een gesprek aan te knoopen... ‘Dag, mijnheer Zoetmonder, dag mevrouw Snaters, 't spijt me, dat ik zoo weinig tijd heb, ik zou nog zoo graag wat met u hebben gepraat.... Nu, tot weerziens op ons kransje....’
‘O zeker, bij u, niet waar?’
‘Juist, dag mevrouw.’
‘Dag mevrouw.’
De blik, welken mevrouw Snaters haar lieve vriendin achterna werpt, kan nu juist niet bijzonder welwillend heeten.
‘Wel, wel, mevrouw, wat heb ik u in langen tijd niet bij me gezien,’ begint de confiseur, nadat mevrouw Snaters zich met haar schokkend hoofdje naar de toonbank heeft gekeerd.... ‘u is ongesteld geweest, naar ik gehoord heb?....’
‘Ja, ik heb erg veel last van de zenuwen... Mevrouw Duiven heeft zeker een bestelling gedaan voor 'n dineetje, hè?’
‘Juist, mevrouw, 'n voorpartijtje op het succes van mijnheer Leefgraag bij de verkiezingen, zei mevrouw.’
‘Dat is wel wat voorbarig, zou ik denken, erg geanticipeerd....’
‘Dus u meent, mevrouw, dat het nog wel eens mis kon loopen?....’
‘Dat zeg ik niet, maar volgens het welbekende spreekwoord is het toch altijd gevaarlijk, de huid van den beer te verkoopen voordat men het dier geschoten heeft.’
‘Dat 's zeker een wijs spreekwoord, en wat was er van uw orders, mevrouw?’
‘Ik ben voornemens, morgen een soupeetje te geven voor niet meer dan zes personen.... Daarvoor had ik graag wat vanille-ijs, een roomtaart en eenig dessert.’
‘Wat blieft mevrouw voor dessert: Pistaches, pralines, amandelen, rozijnen en nog zoo een en ander?’
‘Neen, daarbij kan het blijven....’
‘Ik heb hier anders nog iets heel fijns, 'n nouveauté van Parijs, daarvan heeft mevrouw Duiven ook besteld....’
‘En wat is de prijs?’
‘Zes stuivers.’
‘Per stuk?!’
‘Om u te dienen.’
‘Dat is me te duur,.... 't is trouwens maar een familiaar soupeetje, meer niet.... Maar à propos, u sprak daar zooeven over de verkiezingen.... hoe denkt u daarover?....’
‘O, daar denk ik heelemaal niet over, mevrouw,.... mijn vak laat er mij den tijd niet toe.... 't is werken van den morgen tot den avond....’
‘Maar u zult toch wel weten, wat er gaande is....’
‘Ja, mevrouw Duiven heeft me er zoo iets van gezegd, er is ruzie onder de liberalen, gaf ze te verstaan....’
‘Zoo, heeft die u op de hoogte gebracht,... dat dacht ik wel.... Maar van ruzie gesproken, de ruziemakers zijn degenen, die mijnheer Leefgraag hebben candidaat gesteld, en nog wel tegen 's mans zin.... 't Is 'n schande,... 'n schande, zeg ik, zooals ze mijnheer Snaters hebben behandeld.... U bedient ons al zooveel jaren, mijnheer Zoetmonder, u kent dus mijn man.... Is u het niet volkomen met mij eens, dat het mijnheer Snaters veel meer toekomt in den Raad te zitten dan iemand, die nauwelijks een jaar hier woont, en die het bovendien niet begeert. Ik zal niets ten nadeele van mijnheer Leefgraag zeggen, niet het minst, hoor, want hij kan het waarlijk niet helpen....’
‘Neen, 'n beste man lijkt me die mijnheer Leefgraag toe....’
‘Dat zal niemand ontkennen, mijnheer Zoetmonder, maar men kan 'n best mensch wezen en toch voor dit of dat niet deugen.’
‘Precies, mevrouw, daar valt niets tegen in te brengen.... Zoo, zoo, is het werkelijk zoo min met mijnheer Leefgraag gesteld?....’
‘Dat woord hebt u mij niet hooren gebruiken,.... ik meen alleen, dat hij minder geschikt is voor het lidmaatschap van den Raad dan mijn man, daargelaten de aanspraken, die mijn man kan maken.’
‘Ja, mijnheer Snaters kan heel goed spreken.’
‘Zoo bedoel ik het niet, mijnheer Zoetmonder; ik bedoel de rechten, die hij op een zetel in den Raad heeft,’ riposteert mevrouw Snaters driftig, vermoedend, dat de confiseur een loopje met haar wil nemen.
‘O, was dat uw bedoeling,.... juist, nu begrijp ik het.... 't is zooveel als mijnheer uw man beloofd, wilt u zeggen....’
‘Precies.’
‘En belofte....’
‘Maakt schuld.... Het doet me genoegen, dat u ook die meening is toegedaan.... Wil u zoo goed zijn, mijnheer Zoetmonder, te zorgen, dat morgen-avond tegen tien uur alles bezorgd is.... Binnenkort denk ik meer noodig te hebben, daar ik dezer dagen een paar gasten krijg....’
‘Tot uw dienst, mevrouw, hoe meer hoe liever,.... mijn groeten asjeblieft aan mijnheer.’
‘Wat 'n gehengel!’ voegt de confiseur zijn vrouw lachend toe, nadat de tweede werfster is heengegaan. ‘Nou, als het maar partijtjes oplevert, dat is het voornaamste,.... wie het meeste bestelt, die heeft me.... Aan den kant van Snaters is het minste te halen, want van dat aanstaand diner, daar geloof ik niet veel van, dat was maar 'n lokvink.... En je hadt 'reis moeten zien, wat 'n oogen ze opzette, toen ik zei, dat die rozen, je weet wel, zes stuivers kostten!.... Dus in het vooruitzicht, dat ik Leefgraag krijg, die 'n vlotte vent is, is Leefgraag mijn man. Maar natuurlijk zal ik wel zoo slim zijn, om mevrouw Snaters in den waan te brengen, dat ik op háár man heb gestemd. Zóó snijdt het mes van twee kanten. Waarom zou ik dat zotte mensch dat pleiziertje niet gunnen?.... Wat je er van haalt, dat haal je er van. 't Is toch maar 'n heerlijk ding zoo'n geheime stemming!.... Maar al verloor ik ze ook, als ik er Leefgraag voor in de plaats krijg, dan zal ik dat verliesje best te boven komen. Bij Leefgraag is bovendien alles boter bij de visch, en bij Snaters kun je minstens een paar maanden op je geld wachten!.... Wat ben ik blij, dat ik me door Bankers niet heb laten lijmen, om onder de veertig te zijn, die den ontvanger candidaat zouden stellen. Dat zou me wat hebben gekost! Dan had ik Leefgraag nooit gekregen! En nou kan ik van twee kanten mooi weer spelen,.... Zie je, vrouw, dat is nou je echte, hooge politiek!’
De middag voor het theekransje bij de burgemeestersche was gekomen, en ondanks de pogingen van haar echtgenoot, om er haar van terug te houden, had mevrouw Snaters vast besloten het te bezoeken. Zij had iets op haar hart, en dat moest er af! Mevrouw Bankers was haar komen afhalen, de oppositie trok derhalve vereenigd en moedig ten strijde.
't Kan niet ontkend, dat de overige klaverblaadjes ietwat vreemd opkeken, toen het tweetal door de meid werd aangediend. Zij hadden om den wille van den vrede heimelijk gehoopt, dat de ‘lieve’ vriendinnen te boos zouden zijn geweest, om te komen. Mevrouw Leefgraag had zelfs den wenk gegeven, tot nadere order de gezellige bijeenkomsten te verdagen, doch daarvan had de vrouw van den dokter niet willen hooren.
De beleefdheid vorderde, dat althans de eerste oogenblikken na de verschijning der oppositie ‘lief’ voorbijgingen. De reeds aanwezige dames feliciteerden mevrouw Snaters met haar herstel - dat paste zoo in het officieele kader van het kransje - en maakten mevrouw Bankers 'n complimentje over haar allerbeelderigst kostuum, waarvoor deze evenwel ditmaal niet bijzonder gevoelig scheen. Nadat de eerste plichtplegingen waren gewisseld, kon het aanroeren van de teere snaar niet lang meer uitblijven. Het binnenbrengen van De Gemeentestem gaf de naaste aanleiding.
‘Die zal wel weer vol staan van de verkiezingen,’ merkt mevrouw Bankers schijnbaar onverschillig op.
‘Hé, ja, wat 'n drukte in onze anders zoo