moesten wij de Albatros verlaten, daar haar flanken waren ingedrukt. Materialen om een hut te bouwen, wapenen, werktuigen, instrumenten, een boot en mondvoorraad konden gelukkig naar het Lynchow-eiland worden vervoerd, voordat het schip geheel werd verbrijzeld.
De lange Poolnacht ging voorbij zonder dat iemand ernstig ziek was geworden. In Maart echter werd Spencer door typhus aangetast en uit de gemeenschappelijke barak naar de kleine hut overgebracht, die wij als lazaret hadden ingericht.
Toen ik daar den zieke zoo gemakkelijk mogelijk te bed legde, kwam mij het medaljon in handen, dat hem indertijd bij het ledigen van het sleepnet was ontschoten. Aan den kant tegenover de haarlok bevatte het een photographie. De traanlamp verspreidde maar een zwak licht, doch genoeg, om mij het gezicht op het portretje te laten herkennen. Ik deinsde terug. - Ellen! - Zijn bruid, over wie hij zoo onverschillig had gesproken, die hij bedrogen had en toch nog tot zijn vrouw wilde maken, was mijn vroegere verloofde.
Had ik, reeds vóór ik wist wie zij was, het meisje beklaagd, dat Spencer tot man zou krijgen, nu raasde in mijn hart een verwoede storm. Krampachtig hield ik het medaljon omklemd en bracht het dicht voor de oogen van den half sluimerende. ‘Is dat de dame, met wie je wil trouwen?’ vroeg ik met bevende stem.
Spencer werd vroolijk en doorzag dadelijk de heele toedracht der zaak. ‘Dat is ze,’ gaf hij op zijn gewone, onverschillige manier ten antwoord. ‘Nu valt het mij ook in,’ vervolgde hij, ‘dat ze me verteld hebben, dat de man, met wien Ellen verloofd was voor ze mij leerde kennen, dokter was. Hm, dus u zijt de man, die voor mij de vlag heeft moeten strijken. Nu, dan biedt zich thans de schoonste gelegenheid aan, om uw zegevierenden mededinger naar de andere wereld te helpen.’
Het kookte in mijn binnenste, maar ik hield mij rustig en zweeg. Ik behandelde en verzorgde Spencer zoo goed als het onder de gegeven omstandigheden mogelijk was; maar in den grond van mijn ziel kwam de wensch op, dat hij niet zou genezen. Een tijdlang hing zijn leven slechts aan een draad, hij doorstond echter de crisis en begon te herstellen. Het was dus altijd nog mogelijk, dat hij zou terugkeeren en Ellen tot zijn vrouw maken.
Deze gedachte overspande mijn zenuwen zoodanig, dat zich ook bij mij verschijnselen van koorts voordeden. De kapitein, wien dit niet ontging, vreesde het uitbreken eener besmettelijke ziekte, waarom hij mij verzocht, zoo weinig mogelijk met de anderen in aanraking te komen en in de lazarethut mijn leger op te slaan. Het samenleven met Spencer alleen was voor mij een marteling, maar ik moest ze verduren.
Iederen avond placht ik uit mijn medicijnkistje een paar kininepoeders te nemen en ze voor ons nachtgebruik klaar te leggen.
In den nacht van den zevenden op den achtsten April werd ik uit een onrustigen slaap wakker en zag, dat Spencer zich in de hut heen en weer bewoog. Ik ging overeind zitten en riep hem toe, dat hij moest gaan liggen, daar hij nog te zwak was om zich zelf te helpen.
‘Wees onbezorgd, dokter,’ gaf hij op hartelijker toon ten antwoord dan ik hem ooit had hooren aanslaan, ‘ik voel mij sterk genoeg en wilde eens zien, of ge u niet bloot gewoeld hadt, daar ge u op uw bed heen en weer wierpt.’
Zonderling! Zou mijn zorgvuldige verpleging een gevoel van dankbaarheid bij hem hebben gewekt? Overspannen als ik was, sluimerde ik weer in, hoorde echter na een poos weer gedruisch. Ditmaal verroerde ik mij niet, doch keek enkel door mijn halfgeopende oogleden heen. Spencer zocht voorzichtig in mijn medicijnkistje rond. Misschien wil hij nog een extra-dosis kinine nemen, dacht ik, maar was te slaperig om het hem te vragen.
Tegen vier uur in den morgen werd ik als naar gewoonte wakker en stak de hand uit om mijn poeder te nemen. Vreemd, het voelde zoo grof van korrel. Ik nam een beetje tusschen vinger en duim en legde het op de punt van mijn tong: in plaats van een bitteren een flauwen smaak. Zou ik bij vergissing verkeerde poeders hebben klaar gemaakt? Een koude rilling liep mij over het lijf. Spencer had misschien al ingenomen. Als het eens vergift was geweest! - Ik wierp snel een blik op Spencer. Hij sliep schijnbaar rustig, maar toch scheen het mij toe, dat hij mij met halfgesloten oogen gadesloeg.
Plotseling schoot een gedachte mij door het hoofd: Spencer wil je vergiftigen! Gehaat had hij mij altijd, maar sedert hij wist, dat ik Ellen's verloofde was geweest, was zijn haat nog veel heviger geworden. Zijn blikken rustten op mij, daar twijfelde ik niet meer aan, en ik besloot hem te misleiden. Ik keerde mij om, deed of ik het poeder innam, en ging toen weer liggen, of er niets gebeurd was.
Het viel mij niet moeilijk wakker te blijven. Ik zag, hoe Spencer zich omdraaide, en een kwartier later verried zijn regelmatige ademhaling, dat hij vast was ingeslapen. Nu schudde ik het verdachte poeder op den band van een boek uit. Het was, zooals ik vermoed had: de kinine was door Spencer door arsenicum vervangen. Ik overlegde niet lang. De ellendeling heeft het vergif voor jou bestemd, zei ik bij mij zelf, nu zal hij het zelf innemen.
Zachtjes stond ik op en sloop naar Spencer's bed. In het vaste vertrouwen, dat zijn moordaanslag gelukt was, sliep hij gerust. Ik bracht het arsenicumpoeder weer in orde en verwisselde het voor het kininepoeder, dat naast Spencer's hoofdkussen lag. Daarna begaf ik mij weer naar bed en wachtte. Eindelijk verroerde Spencer zich, werd wakker en keek aanstonds naar mijn bed.
‘Wel, dokter!’ riep hij joviaal uit, ‘hoe gaat het van morgen? Ik hoop beter.’
Ik maakte hem wijs, dat ik hevige maagpijn had en wendde krampen voor.
Hij lachte eens. ‘O, dat heeft niets te beteekenen,’ troostte hij, ‘integendeel, het is een goed voorteeken. Eer bij mij beterschap intrad, heb ik ook hevige maagpijn gehad.’
Hij ging overeind zitten, nam den gereedliggenden lepel met stroop en strooide er het doodende poeder over uit.
Een koortsrilling voer door mijn lichaam. Ik zag nog, hoe Spencer de dosis inslikte, en zonk toen in onmacht op mijn bed neer.
Toen ik weer tot bewustzijn kwam, hoorde ik Spencer kreunen. Plotseling riep hij: ‘Dokter! dokter! vlug, een tegengift! Er moet een vergissing met de poeders gebeurd zijn. Ik geloof, dat ik arsenicum in plaats van kinine heb ingenomen.’
‘Dat kan niet zijn,’ antwoordde ik. ‘Ik heb je een van mijn eigen poeders, die bij mijn kussen lagen, gegeven.’
Hij vloog overeind. ‘Dat.... dat.... was arsenicum!’ hokte hij.
Er volgde geen verdere verklaring. Door berouw gefolterd, behandelde ik hem zoo goed mogelijk, maar het vergif had reeds te lang gewerkt, en tegen den avond gaf Spencer na een vreesdijken doodsstrijd den geest.
Ik kan nauwelijks meer schrijven, zoo zwak en rampzalig ben ik. In Juni hadden wij nog altijd geen open water, en de hoop op redding werd steeds kleiner. De scheurbuik en andere ziekten woedden, en de voorraden begonnen bedenkelijk te verminderen.
Spoedig had ik al mijn tochtgenooten onder behandeling, maar mijn hulp kon niet baten. Zij stierven de een na den ander, en ik alleen ben nog in leven, het eenige menschelijk wezen in deze troostelooze woestenij.
Het schrift op de beide laatste bladzijden van het manuscript was geheel onleesbaar. Wat de ongelukkige in zijn rampzaligen toestand, zijn wanhoop en berouw daarop nog had geschreven, is een geheim gebleven.