De vriend van den wildstrooper,
door
F.J.A.L. Cordens.
(Vervolg.)
Willem bracht kwansuis het gesprek op de kleine Dina Hendriks en hoorde met genoegen, dat zijn moeder slechts woorden van lof voor haar over had, toen plotseling de deur werd opengeworpen en de brigadier der marechaussee, door een zijner mannen en den veldwachter gevolgd, op den drempel stond.
Voordat de dischgenooten van hun verrassing bekomen waren, trad de brigadier op Willem Greeve toe, legde zijn zware hand op zijn schouder en zeide met gebiedende stem: ‘In naam der wet, gij zijt mijn arrestant.’
Willem was doodsbleek van ontroering van zijn stoel opgesprongen; zijn moeder en zijn broer staarden hem sprakeloos aan. ‘Wat is er te doen?’ riep hij den marechaussee toe, ‘wat beteekent dat?’
‘Wat dat beteekent? Dat mag jij wel vragen,’ antwoordde de brigadier, terwijl hij den jongen man scherp in de oogen zag. ‘Verkies je oogenblikkelijk zonder verzet mee te gaan of moeten we geweld gebruiken?’
‘Meegaan?’ hernam Willem, die nog maar niet begrijpen kon, dat hij gearresteerd werd, ‘waarom dan toch? wat heb ik gedaan?’
De brigadier beschouwde die vragen maar als veinzerij of als het gewone vergeesche middel om de justitie te verbidden en meende dat het nu lang genoeg geduurd had. ‘Waarom je gearresteerd wordt,’ sprak hij, ‘zal je op het gemeentehuis wel vernemen, ik heb alleen mijn plicht te doen.’ Terzelfder tijd wenkte hij den anderen gendarme, die naderbij trad en Willem bij den arm nam. Maar ondertusschen was moeder haar ontroering meester geworden; met haar arm om den hals van haar zoon geslagen, belette zij den marechaussee hem naar buiten te brengen. ‘Laat hem los!’ riep zij, ‘hij heeft niets gedaan!’ Dirk Greeve van zijn kant stond met tranen in de oogen dat tooneel aan te staren, maar waagde het niet zich er in te mengen.
De brigadier had medelijden met de arme vrouw, maar meende toch met alle kracht te moeten optreden. Hij haalde een paar handboeien te voorschijn, hield die den arrestant onder de oogen en sprak: ‘Gaat ge nu gewillig mee of niet?’ Zich daarop tot de ongelukkige moeder wendend, zeide hij: ‘Goede vrouw, ik hoop van harte, dat de jongen niets gedaan heeft, des te beter voor hem; maar ik raad u aan, verzet u niet tegen de politie.’ Met zachte, doch krachtige hand verwijderde hij den arm, dien zij nog altijd om den hals van haar jongen geslagen hield, en deze begrijpende dat alle tegenstand nutteloos was, omhelsde zijn moeder en ging gewillig, met gebogen hoofd naar buiten, spoedig door den brigadier gevolgd. Voor de deur had zich reeds een aantal menschen, vooral kinderen, verzameld, om te weten wat de marechaussees bij Greeve gingen doen. Dien morgen hadden allerlei vreemde geruchten in het dorp de ronde gedaan, er was een moord gepleegd, werd er gefluisterd, en nieuwsgierig had men de gangen der marechaussees gevolgd.
‘Kijk eens, hoe hij er uitziet? Zou hij het werkelijk gedaan hebben? Hoe is het mogelijk!’ Deze en dergelijke opmerkingen werden gemaakt, toen Willem Greeve tusschen de twee marechaussees, gevolgd door den veldwachter, op den drempel verscheen en tusschen de menigte, die ruim baan maakte, den weg naar het raadhuis insloeg.
Zijn moeder kwam hem achterna gestormd: ‘Willem! Willem!’ kreet zij op hartverscheurenden toon. De jongeman wendde het hoofd om; hij had de oogen vol tranen en zag nog hoe zijn broer en een paar buren zijn moeder tegenhielden en haar op allerlei wijzen zochten te bewegen weer in huis te gaan.
‘Maar wat is er toch gaande?’ riep de arme vrouw. ‘Waarom nemen ze mijn Willem mee; de jongen heeft niets gedaan!’
De mannen, die haar met veel moeite in huis hadden getroond, antwoordden niet en zagen elkaar vragend aan.
‘Maar zeg mij dan toch, waarom Willem wordt meegenomen. Wat is er dan gebeurd?’ hernam de ongelukkige.
Een der boeren, een oude vriend van haar man, nam haar bij de hand en zei: ‘Vrouw Greeve, ik wil gelooven dat de jongen onschuldig is; ge weet misschien nog niet, wat er is gebeurd; luister dan: van morgen is Gerrit Scholtze, de jachtopziener van den baron, in het bosch doodgeschoten.’
Vrouw Greeve scheen den zin dier woorden niet te begrijpen. ‘Willem is onschuldig!’ riep zij herhaaldelijk, ‘hij heeft niets gedaan;’ daarna liet zij zich op een stoel neervallen en barstte in snikken uit.
Door een groot aantal dorpelingen gevolgd, voerden de marechaussees met groote schreden hun gevangene naar het gemeentehuis. Uit alle woningen kwamen de bewoners naar buiten om te hooren en te zien, want de meesten waren nog niet met den moord op den jachtopziener bekend of wisten althans niet, wie de dader er van kon zijn, terwijl de politie haar nasporingen zoolang mogelijk verborgen had gehouden.
De kleine Dina Hendriks was juist in de huiskamer aan het werk, toen haar vader binnenkwam met het nieuws van den moord. Hij wist te vertellen, dat Gerrit Scholtze in het bosch bij den vijver dood was gevonden met een schot groven hagel in de borst; zijn eigen geweer lag afgeschoten naast hem, dus hij had zich nog verdedigd; dat hij zich zelf een ongeluk had toegebracht, daaraan kon niet gedacht worden, want zijn geweer was, zooals uit het onderzoek bleek, met een kogel geladen geweest.
Een huivering liep het meisje door de leden; den avond te voren had zij hem nog gezond en wel gezien en met een onbestemden angst dacht zij weer aan den twist tusschen Willem Greeve en den jachtopziener, waarvan zij toen getuige was geweest. Eenige lieden, die haastig allen in dezelfde richting de woning voorbijliepen, trokken haar opmerkzaamheid; zij ging naar buiten en vroeg aan een voorbijkomende stalmeid wat er te doen was.
‘Ze hebben hem al, die Gerrit Scholze heeft doodgeschoten!’ riep deze en liep verder.
In de verte zag zij een menigte volks komen. Vader Hendriks was ook naar buiten gegaan en stond naast zijn dochter; door het gewoel konden zij den gevangene nog niet in het oog krijgen; daarom vroegen zij aan een kleinen jongen, die vooruitliep om overal het nieuws te vertellen, wie de schuldige was.
‘Willem Greeve,’ antwoordde de jongen vol vuur, blij dat hij door den voornamen boer Hendriks werd ondervraagd; ‘drie marechaussees hebben hem vast,’ voegde hij er bij om te laten zien dat hij goed op de hoogte was.
Dina was plotseling doodsbleek geworden. Willem Greeve een moordenaar? Willem, dien zij spoedig haar verloofde hoopte te kunnen noemen? Neen, het kon niet zijn. 't Was onmogelijk; die jongen had zeker niet goed gezien. Over al haar ledematen bevend bleef zij staan met uitgerekten hals; weldra zou de stoet haar woning voorbijkomen en dan kon