stond op uitsterven, daar koning Christiaan VIII maar één zoon, kroonprins Frederik, en één broeder bezat, die beiden kinderloos waren. Erfgenamen van den vrouwelijken tak waren er wel, maar die mochten in Holstein niet opvolgen, waar nu de oudste tak der agnaten, de lijn van Augustenburg, het eerst in aanmerking kwam; in Denemarken en Sleeswijk echter wel, maar er bestond een oud staatsstuk, constitutio Waldemariana geheeten, waarin verklaard werd, dat Sleeswijk en Holstein nooit van elkaar mochten worden gescheiden.
Toen in 1848 koning Christiaan VIII overleed en opgevolgd werd door zijn zoon Frederik VII, barstte te Kiel een door Pruisische intriges voorbereide opstand uit, die zich snel over de beide hertogdommen verbreidde. Het Duitsche Parlement te Frankfort nam het wederrechtelijk besluit, Sleeswijk in den Duitschen Bond op te nemen en droeg Pruisen, dat niets liever wilde, de taak op, dat besluit ten uitvoer te brengen. Een Pruisisch leger onder generaal Wrangel trok den Eider, de grensrivier tusschen Holstein en Sleeswijk, over en maakte zich ook meester van Jutland, dat hij echter op de vertoogen der groote mogendheden weer moest ontruimen. Deze, Frankrijk, Rusland en Engeland, dwongen Pruisen ook tot den vrede, waarbij het Sleeswijk-Holstein aan hun lot moest overlaten. Denemarken bleef in het bezit der hertogdommen, die hun stenden, hun ministerie en hun constitutie behielden.
Ook de erfopvolgingskwestie werd bij een te Londen gesloten tractaat geregeld. Op voorstel van Rusland werd een prins uit de linie Glücksburg van het Oldenburgsche huis aanvaard en zou deze als Christiaan IX in Denemarken en in Sleeswijk-Holstein-Lauenburg opvolgen. Al de groote mogendheden, ook Pruisen en Oostenrijk, hadden met Ruslands voorstel haar instemming betuigd, zoodat de zaak thans voorgoed geregeld scheen.
In 1863 overleed Frederik VII en werd opgevolgd door Christiaan IX, maar terstond deed zich een pretendent op naar de hertogdommen in den persoon van Frederik van Augustenburg, een jongere linie uit het Oldenburgsche huis, hoewel zijn vader voor eenige millioenen guldens afstand had gedaan van alle rechten. Deze rechten betroffen alleen Holstein, maar daar volgens de oude constitutie Sleeswijk niet van Holstein mocht gescheiden worden, maakte hij ook aanspraak op het eerstgenoemde hertogdom. De Duitsche Bond steunde den Augustenburger, niet om hem aan de hertogdommen te helpen, maar om ze bij Duitschland in te lijven, of liever bij Pruisen, want dit was de drijver, en Oostenrijk deed enkel mee om te voorkomen, dat zijn mededinger alleen alle voordeelen van den buit zou plukken.
Nadat in December 1863 reeds een Saksisch en een Hannoveraansch legerkorps in opdracht van den Duitschen Bond Holstein waren binnengerukt, verschenen in Februari 1864 Pruisische en Oostenrijksche legerafdeelingen, die na korten tegenstand den Eider over- en Slees wijk binnentrokken, dat binnen enkele weken in handen der verbonden mogendheden was, met uitzondering van de Duppeler schansen en de eilanden. Ook die schansen, door de Denen met hardnekkigheid verdedigd, werden na langen en bloedigen strijd veroverd.
Ter zee behielden de Denen evenwel de overhand: den 17en Maart versloegen zij de Pruisen bij Jasmund in het noordoosten van het eiland Rügen op de Pommersche kust, en den 8en Mei bevochten zij bij Helgoland een schitterende overwinning op een Oostenrijksch eskader.
Een conferentie, door de Engelsche regeering bijeengeroepen, werkte niets uit; het eene voorstel na het andere werd verworpen, nu eens door de Denen, dan door de Duitschers, en den 25en Juni ging zij uiteen. De vijandelijkheden werden hervat, het eiland Alsen door de Pruisen veroverd, Funen en Seeland bedreigd. De Deensche regeering sloeg alsnu een wapenstilstand voor, die den 18en Juli tot stand kwam, waarop te Weenen de vredesonderhandelingen werden geopend.
Den 30en October werd de vrede gesloten, waarbij de koning van Denemarken van al zijn rechten op de hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg afstand deed ter gunste van den koning van Pruisen en den keizer van Oostenrijk.
Kort daarop kregen de bondgenooten over den buit twist. Deze liep door Pruisens drijven zoo hoog, dat de korte, maar bloedige oorlog van 1866 er het gevolg van was, die eindigde met de nederlaag van Oostenrijk, dat aan Pruisen al zijn rechten op de hertogdommen overdroeg. Wel werd bij den vrede van Praag bepaald, dat een gedeelte van Sleeswijk, het noordelijkste, weer aan Denemarken zou worden afgestaan, indien de bevolking daartoe den wensch te kennen gaf, maar Pruisen heeft er natuurlijk nooit aan gedacht, die bepaling na te leven.