Hertog Hendriks vaderland.
Het lijdt niet den minsten twijfel, dat de naam Mecklenburg in de laatste maanden in pers en gesprekken ten onzent vaker is genoemd, dan anders in een dozijn of meer jaren.
Mecklenburg! We hebben op de schoolbanken geleerd, dat er onder de zes en twintig staten, die te zamen het Duitsche Rijk vormen, twee zijn, die den naam Mecklenburg dragen: het grootste Mecklenburg-Schwerin, het kleinste Mecklenburg-Strelitz geheeten. Later vernamen we, dat Fritz Reuter, de geestige novellist en satirist, een Mecklenburger was, evenals zijn beroemde landgenoot graaf Moltke.
Maar heel veel meer wisten de meesten onzer van Mecklenburg niet af. De tijding, dat H.M. de koningin een Mecklenburgschen prins hand en hart had geschonken, wekte begrijpelijkerwijs ook belangstelling voor het land, waaruit de toekomstige hertog-gemaal stamde, waarover zijn voorvaderen reeds eeuwen en eeuwen op bijna patriarchale wijze hebben geregeerd.
In dit nummer der Illustratie, aan de heuglijke gebeurtenis der nauwe verbintenis tusschen de huizen Oranje-Nassau en Mecklenburg gewijd, moge een en ander over de geschiedenis en den toestand van hertog Hendriks vaderland op zijn plaats zijn.
Het groothertogdom Mecklenburg-Schwerin is ongeveer zoo groot als onze provincies Noord-Brabant, Gelderland en Noord-Holland te zamen (Meclenburg-Strelitz is niet eens zoo groot als Friesland) en telt een bevolking van, in ronde cijfers, 600.000 zielen, zoodat het, bij ons land vergeleken, uiterst schraal bevolkt moet worden genoemd.
Behalve in het noorden, waar het aan de Oostzee grenst, wordt Mecklenburg geheel door Pruisen ingesloten, en deze ligging alleen verklaart reeds, waarom de beide groothertogdommen in den broederoorlog van 1866 de zijde van Pruisen tegen Oostenrijk moesten kiezen.
Mecklenburg, over het algemeen vlak, wordt van het zuidoosten naar het noordwesten doorsneden door een lagen en breeden landrug, die in zijn hoogste punt een hoogte van 140 meter bereikt en de waterscheiding vormt tusschen de riviertjes, die in de Oostzee uitmonden, en het stroomgebied van de Elbe. Behalve dezen heuvelachtigen landrug, bestaat het land gedeeltelijk uit uitgestrekte heidevlakten, gedeeltelijk uit vruchtbaar laagland. Verder heeft Mecklenburg niet minder dan 300 meren, waarvan het Müritz-meer, 133, en het Schweriner-meer, 61 vierkante kilometer groot, de grootste zijn. Van de tallooze riviertjes, die het land doorsnijden, hebben enkel beteekenis de Warnow, die bij Warnemünde, de voorhaven van Rostock, in de Oostzee, en de Elde, die bij Dömitz in de Elbe uitloopt.
De bevolking, met uitzondering van enkele duizenden katholieken en Israëlieten geheel Lutheraan, woont voor ongeveer de helft in de 42 steden en stadjes van Mecklenburg, waarvan de havenstad Rostock met een groote 40.000 zielen de volkrijkste is. Noemt men hier nog bij de hoofdstad Schwerin, de havenstad Wismar, de plattelandsstadjes Güstrow en Parchim, dan heeft men de gemeenten boven 10.000 zielen alle gehad.
De domeingoederen, het eigendom van den groothertog, beslaan meer dan twee vijfden van de geheele oppervlakte des lands, terwijl het overige grondbezit toebehoort aan de ridderschap, de kloosters, afzonderlijke geestelijke stichtingen en kerspelen en aan de steden. Een algemeene staatsbegrooting bestaat niet; de kosten voor het landsbestuur worden op de eerste plaats door den groothertog uit de inkomsten van zijn domeingoederen gedragen. Het tekort wordt gedekt door belastingen, waarvoor ieder jaar de Stenden hun goedkeuring hebben te verleenen.
De beide groothertogdommen Schwerin en Strelitz maken sedert 1867 deel uit van den Noordduitschen Bond en sedert 1871 van het Duitsche Rijk. Schwerin heeft twee, Strelitz één stem in den Bondsraad; Schwerin zendt zes, Strelitz één afgevaardigde naar den Rijksdag. De titels der beide groothertogen zijn volkomen gelijkluidend; ook de wapens, in goud een naar voren gekeerden buffelkop met roode kroon, zilveren horens en een ring door den neus voorstellend, stemmen geheel overeen.
In de vroege oudheid woonden in het gebied van het tegenwoordige Mecklenburg verschillende Duitsche volksstammen. Gedurende de groote Volksverhuizing werd het land in bezit genomen door den Slavischen stam der Obotriten, die eerst door Hendrik den Leeuw, hertog van Saksen, werd onderworpen en tot het Christendom bekeerd. De vorst der Obotriten, Niklot, van wiens stamslot Mikilinborg (Mecklenburg, thans een dorp tusschen Wismar en het Schweriner-meer) het land zijn naam ontving, sneuvelde in 1160. Zijn zoon Pribislaw, de stamvader van het thans nog regeerende vorstenhuis, liet zich doopen en werd als vazal van het Duitsche rijk weer in de heerschappij bevestigd. Onder medewerking van Duitsche kolonisten begon de germaniseering des lands, zoodat mettertijd de taal en de zeden der Wenden geheel door de