De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet slot te Schwerin en Hertog Hendriks paleis.Op een eilandje, waar Burg- en Schwerinermeer zich vereenigen, verheft zich het merkwaardige paleis, dat de residentie is van den groothertog van Mecklenburg-Schwerin. Op dezelfde plaats, waar dit beroemde slot zijn talrijke gevelpunten en spitsen, zijn rijk vergulden, tweehonderd voet hoogen koepel ten hemel beurt, stond weleer de oude burcht Schwerin, waarin Niklot, de laatste vorst der Obotriten, woonde. Door de Saksen onder Hendrik den Leeuw bedreigd, verbrandde hij al zijn burchten, om het gevaar eener belegering te ontgaan, trok daarna met zijn weinige getrouwen ten strijde en vond den dood op het slagveld. Schwerin werd een Duitsche burcht, Saksen vestigden zich in zijn nabijheid, en zoo ontstond de stad, die denzelfden naam draagt. Sedert dien tijd werd het slot nog meermalen een prooi van brand en verwoesting, tot eindelijk vijf eeuwen later, in de eerste helft der zeventiende eeuw, hertog Adolf Frederik het plan opvatte, de verschillende deelen, van vroeger en later tijd dagteekenend, tot een trotsch monument van bouwkunst te vereenigen. Een Nederlander, Gert Evert Piloot met name, ontwierp het plan, waarvan slechts een klein gedeelte tot uitvoering kwam. Toen nu hertog Frederik, die van 1756 tot 1785 regeerde, zich te Ludwigsburg een residentie deed bouwen, was het vonnis van verval voor den alouden burcht geteekend. Eerst in het jaar 1842, toen groothertog Frederik Frans II, de vader van hertog Hendrik, aan de regeering kwam, brak een tijdperk van luisterrijk herstel aan. Hij zag de heerlijke ligging var het slot, van alle zijden door water omgeven, en reeds twee jaar later begon de restauratie, die onder de leiding van kundige bouwmeesters volvoerd werd. In 1857 was het gebouw voltooid, dat in schoonheid van uitvoering en pracht met de fraaiste monumenten van lateren tijd kan wedijveren en door de Mecklenburgers terecht als het pronkjuweel van hun land wordt geprezen. Op den weg van Schwerin naar het dorpje Zippendorf ligt, even buiten de stad, de kleine witte villa, onder der naam van Green House of Grüne Haus bekend en in het laatste jaar door hertog Hendrik bewoond. ‘Het is’ - zegt Jan Feith in zijn lezenswaardig boekje Uit het land van Hertog HendrikGa naar voetnoot1) - ‘een vriendelijk buitenhuis van één verdieping, met zes hooge, openslaande ramen, op den tuin uitkomende; de rechtervleugel, een koepelgebouw, met drie glazen deuren, is twee verdiepingen hoog. Van den hoofdweg komende, staat men bij een scherpe bocht van den weg, dicht bij het huis, of beter nog, bij twee huizen, want aan weerskanten van den weg ligt een gedeelte van het gebouw, door een eenvoudig gebogen ijzeren overgang te zamen verbonden. In het grootste gebouw, aan den rechterkant, zijn de woonvertrekken van den hertog.’ Interessant ook is de beschrijving, die de heer Feith geeft van de verschillende kamers: Allereerst de Voor-Ontvangkamer, waar zich gewoonlijk de portier ophoudt. Oostersche tapijten tegen twee der muren, verder een vossenhuid en die van een kleinen beer; een groote steenen kachel in een hoek; tegen der langsten muur een sofa. Roode Kamer, uitkomende in de Voor Ont vangkamer door een openslaande deur. Dit is de ontvangkamer voor officieel bezoek. Het ameublement is van wijnrood trijp; tafel, ca napé, fauteuils, stoelen, alles geheel bekleed met koperen spijkers gehecht, recht van rug gen, recht van pooten. In den hoek een groo te wit steenen kachel. Het tapijt is bont eveneens de portières, in lossen plooi boven de kamerdeuren en de beide tuindeuren op genomen. Op een tafeltje staat een zeer groot koperen sierstuk, twee jongens voorstellende die een medaljon houden. Aan de wanden hangen tal van portretten en photo's in een voudige lijsten. Het meest frappeert een pastel van den oudsten broeder Friedrich Wilhelm, een in nemende, knappe kop van een jongen, flinken zeeofficier, een blond kneveltje, blond haar | |
[pagina 412]
| |
h.h. de groothertogin-weduwe maria van mecklenburg-schwerin, geboren prinses van schwarzburg-rudolstadt.
Naar een photogr. van F. Heuschkel te Schwerin. Hertog-regent Johan Albrecht v. Mecklenburg.
Koningin Wilhelmina. Hertog Hendrik. Groothertog Frederik August v. Oldenburg. Hertog Paul Fred. v. Mecklenb. Hertogin Sophie Charlotte v. Oldenb. Koningin Emma. Groothertog Marie v. Mecklenburg. Erfgroothertog Nicolaas v. Oldenb. Groothertogin Elisabeth v. Oldenburg. Groothertog Frederik Frans IV v. Mecklenburg-Schwerin. Hertog Adolf Frederik v. Mecklenburg. KONINGIN WILHELMINA, HERTOG HENDRIK EN HUN VORSTELIJKE VERWANTEN. Photographische groep, genomen te Lensahn, den 4n November jl. | |
[pagina 413]
| |
wijlen z.k.h. groothertog frederik frans ii van mecklenburg-schwerin.
Naar een photogr. van F. Heuschkel te Schwerin.
het ‘grüne haus’ nabij schwerin, het paleis van hertog hendrik.
Naar een photogr. van F. Heuschkel te Schwerin. | |
[pagina 414]
| |
de scheiding in het midden, helder-blauwe oogen, met die melancholieke uitdrukking, die portretten van dooden steeds op ons schijnen te maken. Hij was zoo'n kranig zee officier, commandant van de torpedoboot S 26, die in September 1897 de vlootmanoeuvres bij Wilhelmshaven meemaakte... Een reuzengolf wierp zich in den ochtend van 21 September aan den achterkant op zijn boot... en in een oogwenk dook de boeg omlaag en sloeg het vaartuigje om... Met vier der opvarenden was de hertog in het ruim opgesloten, dat zich snel met water vulde... Hij was in zijn oliepak, dat hij nog trachtte uit te trekken, een zijner zeelaarzen kon hij afrukken... doch het was reeds te laat en kalm en ernstig sprak hij deze woorden: ‘Est ist alles verloren, Jungens, jetzt wollen wir noch beten: Vater, nimm unsere Seelen zu Dir in den Himmel und gieb uns einen schnellen und gelinden Tod!’...Ga naar voetnoot1) De stoker Leckebursch, die zich door duiken nog wist te redden, bracht deze woorden van den stervenden jongen held over... Ontbijtkamer. Een groote, bruine berenhuid op de tafel, een zware canapé met houtbetimmering, waarop enkele phantasiebeeldjes staan; eenige gemakkelijke fauteuils en de stoelen zijn van bruin leer. Aan den muur hangt de glimhuid van een zwarten beer, nog een kwaadaardigen grijns om den open muil. Tegen de wanden jachtgravures en een teekening, den oudsten broer voorstellende in jachtcostuum, het gevelde hert op den grond. Groote zaal. Behangsel stemmig wit, met klein medaljon, het gebogen plafond wit met gouden biezen; de ronde koepel ziet met drie ramen, waarvoor groene gordijnen afhangen, op den tuin. Als eenige versiering een klokje; boven de lange tafel twee kristallen kaarskronen. De vloer is glad geboend; een aantal stoelen houden zich stijf in het gelid langs de lengtewanden. Dit is de kamer voor de groote diners. Er waren er in het jaar, dat hertog Hendrik de villa bewoonde, een viertal, half-officieele, half-gezellige, met oudere zoowel als jongere officieren en burgers, kameraden en kennissen van den bewoner als gasten. Maar de zaal is nu ongezellig met haar ongedekte tafel. Toch zij is bedekt. Tal van op plankjes gespijkerde reeëngeweien liggen er in gelijke geleden. Wij tellen 63 en lezen hier-en-daar de namen der jachten af, die er keurig, in witte verf op zwart, onder geschilderd staan: Gamehl, Heidenholz, Kühlung, Hundshajer-, Steinfelder-, Zusower, Hutter Revier. Er is nog geen plaats voor deze verzameling gevonden, want, zooals ik verderop merk, hangt het geheele huis reeds vol geweien. Ik durf echter de hoop uitspreken, dat de spijkers voor deze geweien in het Grüne Haus niet geslagen zullen worden; in Holland houden wij veel van mooie jachttropeeën! Aan den voet van de trap naar de bovenverdieping is een allergezelligst hoekje gemaakt, louter reisherinneringen uit Indië en China. Tegen den muur hangen mooie sarongs en doeken en een pantervel, en daarop halskettingen, tamboerijnen, kleine tam-tams en cithers, een chibook met lange kronkelslang, twee gekruiste horens van een steenbok, de uiteinden versierd met een gouden drietand, speren, een bibelot van tijger- en zwijntanden, dolken met mooie scheeden en rijke gevesten. Daaronder staan twee rustbanken, waarvan ruige dierenvellen tot op den grond neerhangen. Op de trap ligt een grijze looper met roodzwarten rand, op een donkergroen onderkleed. Een reuzenzwaan hangt tegen den wand, den kop omlaag, één vleugel uitgespreid. En overal zijn het verder vellen van marters, bunsings en herten, en geweien, groote en kleine, zoodat er geen plekje is, of het geeft wat te zien, of den bewoner een herinnering. Studeerkamer. Een kleine kamer met volop licht uit de drie hooge ramen van den koepel. Het is een in gezellige kamer, zooals ik er al onzen jongelui een zou toewenschen; de groote goedige steenen kachel weer in den hoek, een tonkin er voor, makkelijke leeren fauteuils bijgeschoven; tegen den muur een geweerkast met tien geweren en buksen, één- en tweeloops, en dan in de ronding van den koepel het bureau-ministre. Ik zie een aantal portretten achter eenvoudige glazen houders en... en ik vind, dat ik het onbescheiden zou vinden als iemand op mijn bureau snuffelde, terwijl ik er niet was - en ik stap de aangrenzende kamer binnen. Salon. Het zijn slechts de groote geweien, die hier een plaats hebben gevonden. Met veel smaak zijn weer Oostersche stoffen, stemmiger van kleur dan die beneden, opgehangen, Een reuzensofa staat in het midden tegen den muur, met puilende kussens; drie fauteuils, tegen elkaar geschoven, vormen een tweede sofa; daar achter staat een uitgesneden, wit-houten schut. Een zwart bronzen koelvat vult een hoek; dan weer de groote steenen kachel, en bij de ramen een geweldige bloempot, waarvan mijn vriendje (de jeugdige cicerone) beweert, dat het marmer is en ik: geglazuurde bakaarde. Een andere hoek wordt ingenomen door een tafel, waarop een schilderij van D. Thomassin, München, staat, een boschgezicht voorstellende, jagers en honden; er liggen verder vier groot-formaat photographie-albums, waarop geschreven staat: Vorder Indien 94-95, Ceylon, 1895, Griechenland und Constantinopel 95 en Aegypten und Palestina 65. Ik blader voorzichtig door de prachtige collectie. Dan ligt nog een kleine gispen kop op tafel van een jachthond. Mijn gids vertelde dat de hond stierf; hij weet niet hoe het dier heette. Het was de lieveling van hertog Hendrik. Slaapkamer. Een eenvoudige kamer. Matten op den vloer. Het geheele ameublement, kleerenkast, linnenkast, waschtafel, bed, stoelen, alles van licht notenhout. Het bed is nog opgemaakt, want den laatsten nacht vóór zijn reis naar het Loo vertoefde de hertog hier. Over een stoel voor het bed hangt de blauwe uniformjas van den Oberleutnant, het regimentsnummer 90 op de smalle epauletten. Op de linnenkast liggen drie uniformpetten; een rechte sabel en een hartsvanger staan er tegen aan; en intusschen heeft het knaapje reeds uit zichzelf de kleerenkast geopend en toont mij met blijkbaren trots een rits uniformjassen en laklaarzen, die nieuwsgierig de glimmende neuzen vooruitsteken. Boven het bed hangt een kleurdruk: Jesus en de discipel Johannes, die aan zijn voeten neerknielt, Het is de eenige plaat die er hangt. Toiletkamer. Een kleine ronde koepelkamer met een hoogen, staanden spiegel en eenige mahoniehouten kasten. Op den grond een zeer kleurig kleed, een gekroonde A in het midden, bonte veldbloemen er om heen gevlochten. Het is de eenige herinnering in het geheele huis aan groothertogin Alexandrine, die hier vroeger des zomer verblijt hield. Op een der kasten een Pickelhaube, een witte stroohoed en een zwarte deukhoed. |
|