Majoor von Schill en zijn huzaren. -
Een der koenste officieren van het Pruisische leger tijdens de Napoleontische oorlogen was majoor Ferdinand Baptist von Schill, reeds vroegtijdig in den krijgsdienst getreden en als luitenant der dragonders in den slag bij Auerstädt, 1806, verwond, van waar hij de wijk nam naar Kolberg in Pommeren. Na zijn genezing ontwierp hij het plan een vrijkorps op te richten, ten einde de brandschattingen der Franschen in die provincie te verhinderen en de koninklijke kassen naar Kolberg over te brengen. Niet zonder moeite verkreeg hij van den hoogst voorzichtigen commandant dier plaats, Loucadou, twee dragonders van zijn regiment, bij wie zich spoedig andere vrijwilligers voegden. Von Schill's vastberadenheid, moed en sluwheid maakten hem spoedig bij den vijand gevreesd. Maar Loucadou verbood hem ten slotte zijn stoute ondernemingen, en nu verzocht von Schill aan den koning zelf verlof tot oprichting van een vrijkorps. Hij verkreeg het, en binnen weinige weken stonden drie eskadrons huzaren, een compagnie jagers te paard en een betaljon infanterie van 400 man, te zamen ongeveer 1000 man met drie kanonnen, onder zijn bevel.
Zijn plan was, aan den mond der Oder, op het eiland Wollin, vasten voet te krijgen, en van hier in den rug van het Fransche leger te opereeren. Nadeelige gevechten bij Stargard en Naugard dwongen hem echter, onder het geschut der vesting dekking te zoeken. Vier maanden hielp hij de buitenwerken en de haven verdedigen, en naast Gneisenau was het aan zijn medewerking te danken, dat Kolberg niet viel. Von Schill, middelerwijl tot ritmeester bevorderd, was in Zweedsch-Pommeren bezig zich nieuwe hulpbronnen te openen, toen de vrede van Tilsitt aan zijn plannen voorloopig een einde maakte.
Tot belooning voor zijn uitstekende diensten benoemde de koning hem tot majoor van het uit zijn ruiters gevormde tweede Brandenburgsche huzarenregiment, waarmee hij in 1808 zijn intocht deed binnen Berlijn en met groot gejuich werd ontvangen.
Hierop besloot von Schill, door een inval in Westfalen den stoot te geven tot een algemeenen opstand van Duitschland tegen de Napoleontische overheersching. Toen Oostenrijk in April 1809 Napoleon den oorlog verklaarde, trok von Schill met zijn regiment uit Berlijn, naar het heette voor een velddienstoefening. Eerst toen zij buiten de hoofdstad waren, maakte de majoor zijn officieren met zijn plan bekend. Allen verzekerden hem van hun volkomen instemming, en zoo trok hij op naar de Elbe, die hij bij Wittemberg overschreed. Hij overviel Köthen, nam den 8en Mei Halle en bezette den 4en Bernburg. Daar kreeg hij bericht, dat Napoleon het Oostenrijksche leger reeds had verslagen, alsmede dat de opstand van Dörnberg in Hessen was onderdrukt. Hij besloot daarom naar Mecklenburg en Pommeren te trekken, leverde den 5en Mei bij Dodendorf zegevierend slag aan een tegen hem opgerukte vijandelijke afdeeling, en trok toen naar de Altmark, waar hij zich versterkte, terwijl in Hannover een Hollandsch leger onder generaal Gratiën en in Holstein onder generaal Ewald een Deensch legerkorps werd bijeengebracht. Bij de nadering van den vijand trok von Schill zich eerst naar Wismar, vervolgens naar Rostock terug, en opende zich door zijn overwinning bij Damgarten den weg naar Straalsond. In allerijl herstelde hij de vervallen vestingwerken; maar reeds den 31en Mei tastte de vijand hem met 5000 man aan en drong, in weerwil van de heldhaftigste verdediging, de stad binnen. De strijd werd in de straten voortgezet, en von Schill, reeds uit tal van wonden bloedend, vond hier door een geweerschot den dood. Ongeveer 150 ruiters sloegen zich door den vijand heen en kregen vrijen aftocht naar Pruisen, waar de officieren voor een krijgsraad verschenen en tot vestingstraf werden veroordeeld.
De te Straalsond gevangen genomen elf officieren van majoor von Schill's regiment werden door de Franschen naar Wezel gevoerd en daar den 16en September 1809 doodgeschoten. Een monument, in 1835 door het Pruisische leger opgericht, dekt de asch der jonge helden, wier vurige vaderlandsliefde oorzaak was van hun vroegtijdigen dood.
Von Schill's lijk, slechts met moeite herkend, werd te Straalsond begraven, nadat men eerst het hoofd had afgehouwen, dat op wijngeest gezet en den beroemden Brugmans te Leiden ten geschenke werd gegeven. Na Brugmans dood kwam het in het anatomisch museum der Leidsche hoogeschool, die het in 1837 aan de stad Brunswijk uitleverde, waar het bij de overblijfselen van eenige daar ter stede doodgeschoten officieren van zijn regiment werd bijgezet, voor wie men kort te voren een grootsch monument had opgericht. Te Straalsond werd voor majoor von Schill op de plaats, waar hij gesneuveld was, in 1859 een gedenktafel, en in 1862 op zijn graf een gedenkteeken opgericht.