Bij de Platen.
Op den terugweg van Jerusalem. -
In het Evangelie van den eersten Zondag na Driekoningen wordt ons verhaald, dat, toen de Zaligmaker den leeftijd van twaalf jaar had bereikt, Hij met Jozef en Maria van Nazareth naar Jerusalem ging, om in den tempel het Paaschfeest te vieren.
Het heilig Huisgezin deed deze feestreis, gelijk het de gewoonte was, in gezelschap van velen, die tempelwaarts gingen, om zich overeenkomstig de wet des Heeren van hun verplichting te kwijten en hun offer op te dragen ter plaatse, die de Heer verkozen had.
Na den afloop der feestdagen, die zeven dagen duurden, verliet de karavaan, waarmee het heilig Huisgezin gekomen was, de hoofdstad. Ook Maria en Jozef reisden mee af, doch het Kind Jesus bleef te Jerusalem achter, zonder dat zijn moeder en zijn voedstervader het wisten. Zij meenden namelijk, dat Hij zich bij bloedverwanten of bekenden, die tot hetzelfde reisgezelschap behoorden, had aangesloten. Dit mag ons - zegt pastoor Muré in zijn veel geroemde Bijbelsche Geschiedenis - niet bevreemden, want de ouderdom van twaalf jaar moet ons, de vroege lichaamsontwikkeling der Oosterlingen in aanmerking genomen, niet doen denken aan een kind, dat de zijde zijner ouders nooit verlaat, maar aan een genoegzaam volwassen jongeling, die van de vrijheid van handelen, welke zijn leeftijd hem toestaat, gebruik maakt.
Nadat de karavaan één dagreize was voortgetrokken en zich des avonds verzamelde ter plaatse waar men nachtverblijf zou houden, bleek het spoedig, dat Jesus zich niet bij het reisgezelschap bevond. Toen Maria en Jozef tevens vernamen, dat Hij den geheelen dag niet gezien was, konden zij niet anders denken, of Hij moest te Jerusalem zijn achtergebleven. Zij keerden dan den volgenden dag met droevig hart naar de hoofdstad terug, overal langs den weg onderzoekend en navragend, of hun Kind ook de karavaan was nagereisd. Eindelijk kwamen zij te Jerusalem en vonden daar, drie dagen na hun eerste vertrek, Jesus in een der bijgebouwen van den tempel, gezeten in het midden der leeraren en Schriftgeleerden, die daar in het openbaar onderricht in den godsdienst gaven. Hij luisterde naar hen, antwoordde en vroeg, en allen, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden.
Toen Maria en Jozef Hem daar zagen, stonden zij verwonderd, en Maria, die nu zeker was dat haar Zoon opzettelijk was achtergebleven, zei tot Hem: ‘Zoon, waarom hebt Gij zoo met ons gedaan? Zie, uw vader en ik zochten U met smart.’ Jesus antwoordde: ‘Waarom zocht gij Mij? Wist gij dan niet, dat Ik zijn moest in hetgeen mijns Vaders is?’