Petra haar bevreemding hoorde uiten over de onverwachte uitnoodiging, besloot hij bij zich zelven 's avonds op verkenning uit te gaan.
Den volgenden morgen kwam hij met nieuws. Freule Van Randerberg had den heelen avond gedanst met baron Von Schwachenhausen, een Duitsch officier, die pas - ten gevolge van een speelschandaal, mompelden bereidwillige vrienden - den dienst verlaten had.
‘Von Schwachenhausen! Von Schwachenhausen!’ zei Van den Oudenburg nadenkend. ‘Een bekende naam. Zou de man soms geen geleende dragen?’
‘Neen, het is een echte baron. De andere Duitsche families kennen hem; maar zien hem weinig. Mij dacht, dat hij ze ontweek, alsof hij vreesde, er geen gunstig onthaal van te ontvangen.’
's Middags op de wandeling ontmoetten ze oom en nicht, en met hen den Duitschen baron. Het was een flink man, en, behalve dat zijn oogen waterig waren, zijn knevel zijn glanzende zwarte kleur aan verf dankte, en hij nu en dan een krassen soldatenterm gebruikte, zag hij er niet slecht uit.
De freule was erg trotsch op haar aanbidder, die niet kon gezegd worden overdreven veel werk van haar te maken, en tegen wien ze vreesachtig opblikte.
‘Amour,’ waagde Emma schuchter, ‘je bent mijn nichtje.... ik hou van je....’
‘Wat is er? Maak niet zooveel omhaal,’ onderbrak haar deze ongeduldig. ‘Zeker iets van den een of anderen benijder van de groote partij, die zich voordoet. Men trouwt niet alle dagen een baron van ouden Duitschen adel,’ zei ze, het hoofd in den nek werpend.
‘Ik benijd je niets, Amour. Ik ben volkomen gelukkig. Ik zou Wellburg niet voor een vorstelijke woning in Den Haag willen verruilen,’ zei de jonge vrouw zacht, ‘maar ik wilde je zeggen vernomen te hebben, dat baron Von Schwachenhausen speelt.’
‘Laster, laster. Indien hij ook al een goud stuk aan de kaarttafel waagt, hij moet doen als zijn viienden. Je moet bij een baron Von Schwachenhausen niet de gewoonten verwachten van een klein landgoed in een arme streek,’ antwoordde ze hooghartig.
‘En hij is protestant,’ zuchtte Emma.
‘Een erge zaak!’ lachte Amour. ‘Daarbij, als hij zich naar de voorschriften onzer Kerk schikt voor de huwelijksvoltrekking, is immers alles in orde.’
‘De Kerk laat zulke huwelijken toe, maar zeer noode. En een echtverbintenis, die zij zeer ongaarne ziet, daar kan geen zegen op rusten.’
‘Wind je niet zoo op, Emma. Ik ben oud en wijs genoeg om te weten wat me te doen staat.’
De jonge mevrouw Van den Oudenburg zuchtte en zweeg.
Von Schwachenhausen scheen het ernst te zijn met zijn hofmakerij. Baron Mees daarentegen kwam niet meer zoo dikwijls bij de familie Van den Oudenburg. Haar aantrekkingskracht moest verzwakt zijn, sedert hij de freule herhaaldelijk ontmoet had, en deze zich dan van hem had meester gemaakt.
Op een morgen, nadat hij er sedert drie dagen niet meer was geweest, trad hij gejaagd den salon binnen, waar de echtgenooten en Petra, die in den laatsten tijd gepruild had, zich bevonden, met de woorden:
‘Ik moet vlug komen afscheid nemen. Een brief uit Holland meldt me, dat mijn tegenwoordigheid vereischt wordt. Om één uur vertrek ik met den sneltrein.’
‘Wat is er voorgevallen?’ zei Max verbaasd. ’Toch niets onaangenaams?’
‘Dat niet. Het is voor zaken,’ kwam het aarzelend van de lippen van den bezoeker.
‘En zijn die zoo dringend, baron?’ zei Petra sarcastisch. ‘Ik meende, dat u zoo'n uitste kend rentmeester had, die u van alle zorgen en nadenken ontlastte. Wel jammer! U moet u maar niet te lang ophouden, anders mist u nog den trein.’
‘Ik zal me moeten haasten,’ stamelde de toegesprokene, die kleurde, en wiens oogen hulpeloos van den een naar den ander gingen.
‘Dezen zomer moet je ons de schade laten inhalen, en voor een tijdje naar Wellburg komen. En als je blijst tot het najaar, kun je een proef nemen van mijn jachtgebied. Hazen en patrijzen in overvloed, en ook van tijd tot tijd een hert.’ En Van den Oudenburg babbelde op zijn gewone gulle, hartelijke manier voort over zijn geliefkoosd vermaak, terwijl de bezoeker onrustig op zijn stoel heen en weer schoof, Emma en de douairière, die middelerwijl was binnengekomen, ietwat stijf en deftig toeluisterden, en Petra, die beurtelings rood en bleek werd, zich bezig hield met de bloemen aan het venster.
‘Ja, ja,’ murmelde de baron. ‘Ik kom zoo gauw mogelijk, maar voor dezen zomer heb ik reeds zooveel plannetjes. Dit jaar zal het niets geven. Dag, Max. Het is hoog tijd.’ Een diepe buiging voor de dames, een laatsten handdruk aan den jongen man, de baron liet zijn hoed vallen, stiet in de haast om zijn hoofddeksel op te rapen een stoel om, die op den kleinen terrier terechtkwam en den hond jankend naar zijn meesteres, de oude mevrouw, op de vlucht dreef, en ging toen, onder het stamelen van verontschuldigingen, vlug de deur uit, die zijn vriend open hield.
‘O, Emma!’ riep Petra uit, toen een uur later haar zuster haar kwam vragen, waarom ze zoo lang op haar kamer bleef, waar ze het jonge meisje vond met een zakdoek voor de roodgeweende oogen. ‘Dat heeft Amour gedaan. Wat ben ik ongelukkig! Wat ben ik ongelukkig! Nu voel ik eerst, dat ik van hem hield; nu ik hem verloren heb.’ En ze snikte, alsof haar hart zou breken.
‘Maar, Petra! wees toch bedaard. Ik zag wel, dat hij je het hof maakte, maar kon niet denken, dat je dien sukkel van een Mees liefhad. Ik heb altijd gedacht, dat jij en Marcel een paar wierdt.’
‘Marcel!’ herhaalde het jonge meisje verwonderd, terwijl ze haar tranen droogde. ‘Wat zou ik met Marcel aanvangen? Hij heeft nauwelijks genoeg om zelf fatsoenlijk te leven. Hoe zou hij een vrouw kunnen onderhouden? Driekwart van zijn zieken stuurt hij geen rekening, en de rest laat hij belachelijk weinig betalen. Als het niet was, dat hij gevraagd werd bij de voorname families in den omtrek, verdiende hij niet genoeg om zijn paard voldoende haver te geven. Ik zie hem later nog met een jas gaan zoo groen en versleten als de toog van den pastoor. Daarbij behandelt Marcel mij altijd, alsof ik nog een schoolmeisje was. Het zou mij niet verbazen, als hij me voorstelde met Dina om de bloemperken te hossen.... Maar Mees was net een man voor me.’ Ze begon weer te snikken. ‘En ik hield zoo veel van hem! Hij was net iemand voor me. Hij zou naar me geluisterd hebben, en alles hebben gedaan, wat ik graag had. Wat zou ik doen met een slim man; die zou het beter willen weten dan ik.’
‘De man moet de baas zijn, niet de vrouw,’ zei Emma op verwijtenden toon.
‘Onzin. Dat is goed voor jou, niet voor mij.’
‘Ik begrijp niet, dat je dien baron Mees kunt betreuren. Een man, die zijn oor leent aan lasterpraatjes tegen de vrouw, die hij wil doen voorkomen lief te hebben. Ik zou hem verfoeien uit den grond van mijn hart,’ zei de jonge vrouw met kracht.
‘Zeg geen kwaad van hem. Ik kan het niet velen,’ verzocht Petra weenend.
‘Hij gelooft wel kwaad van jou! En dat wat uit zulke onzuivere bron komt.’
‘Amour was hem te slim af. Die arme Mees was niet tegen haar opgewassen. Als ze Max had kunnen te pakken krijgen vóór jullie....’
‘Ik verzoek je, Max niet in één adem te noemen met Mees,’ stoof Emma op. ‘Hem op één 'lijn te stellen met dien onbeduidenden, lummelachtigen Mees!’ riep ze met verontwaardiging uit.
‘O! wat ben ik ongelukkig!’ klaagde Petra ‘Ik hield zoo veel van hem. Ik trouw nooit meer. Als ik hem niet krijg, wil ik ook geen andere. Dat is die Amour.’
‘Waarom tartte je haar ook altijd? Dat brengt geen geluk,’ vermaande haar zuster.
‘Is dat je troost? Wat zou Mina anders spreken. Ze verstond me altijd zoo goed. O Mina! gij zijt weg, Rosa is weg, ik ben heel alléén! Voor u, Emma, bestaan maar alleen Max en de kinderen. Alles draait om die drie. De wereld bestaat maar voor hen,’ snikte ze bitter.
‘Wist ik je maar te helpen. Wil ik er Max over spreken? Hij weet altijd raad.’
‘En hem zeggen, dat ik het vertrek van baron Mees beween, die zich niet meer om mij bekommert? Wat ben je toch een gansje!’ jammerde het jonge meisje.
‘Ik moet toch zoo dom niet zijn, Petra. Zou anders Max, zoo'n bekwaam en ontwikkeld man, me gevraagd hebben?’ zei de jonge vrouw op een toon, alsof ze in twijfel was omtrent de bewering harer zuster.
‘Intelligente mannen worden meestal verliefd op domme vrouwen, en dezen worden de beste echtgenooten,’ antwoordde Petra met overtuiging. ‘O Emma! ik meende het zoo niet,’ riep ze het volgend oogenblik uit. ‘Als ge wist, hoe ongelukkig ik ben....’ en opnieuw barstte ze in hartstochtelijk weenen uit. ‘Was Mina maar hier!... Laten we over Aken naar huis gaan,’ smeekte ze.
‘Maar het plan is gemaakt over België,’ protesteerde Emma zwakjes.
‘Leen me dan je kamenier. Dan ga ik in Luik van je af. Als je dan zorgt, dat we 's avonds of 's morgens daar aankomen, dan kan ik nog 's avonds op Waldenhof zijn.’
De portierster in het stille Carmelietessenklooster aan den Lousberg in de oude keizerstad keek verrast op, toen ze die rijzige, sierlijke gestalte in het havana reistoilet en met amazonen-hoed van dezelfde kleur op het weelderige blonde haar voor zich zag staan. Het kleed was een geschenk van Emma. Haar zuster had er zulke begeerige, bewonderende blikken opgeslagen, toen het in de uitstalkast in Parijs, waar ze acht dagen half gehouden hadden op hun weg naar Nizza, pronkte, dat de goedhartige Emma dadelijk naar binnen ging en het kocht. Een bij passende vilten hoed was er fluks bij aangeschaft, en daar Sint Nicolaas een zijden blouse van dezelfde nuance bracht, zag Petra er zeer elegant uit.
O die heerlijke Sint Nicolaas te Nizza! Emma vervulde den onuitgesproken, maar zoo vurigen wensch naar een nieuwe blouse, die de magazijnen van Nizza zoo smaakvol en in zulke verscheidenheid boden, Max zond een handschoendoos met een dozijn paar handschoenen, de oude mevrouw Van den Oudenburg verraste haar met een allerliefste paarlen broche, en van baron Mees kwam een bonbonnière met kanten en strikjes versierd, een echt Fransch cadeautje.
Petra zuchtte, toen ze aan dien avond dacht.
De drie weken, die sedert het vertrek van baron Mees verloopen waren, en de tweedaagsche reis in den trein met haar vele afwisselingen hadden haar verdriet doen insluimeren, en de hulde aan haar liefelijke verschijning gebracht door de verwondering, die uit de trekken van de oude juffer sprak, riep een vergenoegden glimlach om den bekoorlijken mond en een verheugden blos op de wangen.
Mina, nu mère Angèle, keek met welgevallen naar haar zuster, die met van levenslust schitterende oogen voor de tralies stond, waarachter de kloosterlinge het gordijn wegschoof.
Op het zien der non, ontwaakte de smart der bezoekster en met nieuwe heftigheid brak ze los. Met horten en stooten kwam het verhaal harer eerste en laatste liefde, zooals zij ze tranenstortend en handenwringend noemde.
‘Mina, ik ga naar het klooster. Ik kom naar u toe. Zeg, vindt ge dat niet goed? Het is een goed gerijpt besluit. Ik ben vast besloten.’
De non had zonder onderbreking geluisterd. Bij het hooren der laatste woorden plooide een vluchtige glimlach haar lippen, terwijl haar oogen over Petra's gestalte gleden, die met haar elegant toilet en fraai opgemaakt hoofd de verpersoonlijking was van bloeiende jeugd en schoonheid.
‘Over zulk een grooten stap moet ge nog eens goed nadenken, zusje. Wacht nog een jaar en kom dan terug.’