Voor mijn pleizier uit.
Ik heb er me altijd over verwonderd, en misschien er ook mee gespot, dat een vrouw zooveel tijd kan zoek maken om een nietigheid te koopen. Ik beschouwde dat als een teeken van vrouwelijke onbeslistheid en praatzucht. De volgende ware geschiedenis bracht me tot andere gedachten. Ik wil ze even vertellen.
Toen ik mij, eenigen tijd geleden, van mijn in de voorstad gelegen woning naar mijn kantoor wilde begeven, riep me mijn vrouw, die juist ziek was, met een verzoek terug. Zij gaf mij een stukje rood katoen, en verzocht me, indien mijn tijd het toeliet, haar twee en een half el van zulke stof te koopen. Ik belastte me natuurlijk graag met die opdracht, stak het monster bij me en ijlde naar mijn werk.
Gedurende de middagpauze dacht ik bijtijds aan het verzoek mijner vrouw. Ik ging een grooten winkel binnen en toonde mijn stukje katoen aan een elegant heer, die mij met een vriendelijk lach e te gemoet kwam.
‘Hier, asjeblief,’ zei hij. ‘Juffrouw, mijnheer wenscht rood katoen!’
‘Lichtrood of donkerrood?’ vroeg de winkeljuffrouw.
Ik toonde haar het monster, dat mijn vrouw mij meegegeven had. Zij bekeek het, nam een rol katoen af en spreidde die op de toonbank uit.
‘Maar dat is toch stellig niet dezelfde kleur!’ zei ik.
‘Niet precies,’ zei ze, ‘maar het is een veel fraaiere kleur dan die van uw stukje.’
‘Wel mogelijk,’ hernam ik, ‘maar ik moet juist dezelfde kleur hebben. Er moet iets mee versteld worden, of zoo iets. In elk geval moet ik hetzelfde katoen hebben.’
De juffrouw nam nog een tweede rol. ‘Dit is juist de kleur,’ zei ze.
‘Ja, maar het is gestreept!’
‘Strepen zijn nu het modernste in katoen voor japonnen,’ zei de juffrouw.
‘Maar het dient niet voor kleeren, ik geloof voor meubelstof. Het hoort juist hierbij te passen.’
‘Die kleur zult u moeilijk vinden, behalve als u keizerlinnen neemt.’
‘Wat is keizerlinnen?’
‘Keizerlinnen is eenkleurig katoen.’
‘Laat me dat dan even zien, asjeblief.’
‘Die kleur is er op het oogenblik niet,’ hernam de juffrouw, ‘maar ik kan u wel eenige andere fraaie eenkleurige katoenen in andere kleuren laten zien.’
‘Ik wil geen andere kleuren, ik moet iets hebben, wat hierbij past.’
‘Het zal moeilijk zijn, in deze goedkoope soort die kleur te vinden,’ zei ze een beetje minachtend en ik vertrok.
Eenige huizen verder ging ik een ander magazijn binnen. Ik toonde een elegant, vriendelijk heer mijn monster en vroeg, of hier zulk katoen te vinden was.
‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Mag ik u maar eens voorgaan, mijnheer?’
Ik trad op de mij aangewezen toonbank toe, en gaf den verkooper het roode lapje. Hij bezag en betastte het van beide zijden, en zei toen: ‘Wij hebben dit katoen niet meer voorhanden.’
‘Maar die mijnheer daar zei me, dat ik die soort hier kon vinden.’
‘Ja, wij hebben ze gehad, maar alles is uitverkocht. U vindt dat katoen waarschijnlijk hierover bij Knipman.’
Ik trad bij Knipman binnen. ‘Kan ik hier zulk katoen krijgen?’ vroeg ik.
‘Spijt me wel, die qualiteit hebben we niet,’ antwoordde hij. ‘Moet het meubelstof zijn?’
‘Ja.’
‘Dan moet u keizerlinnen nemen.’
‘Is keizerlinnen juist zooals dit?’ vroeg ik.
‘Neen, maar het is veel beter.’
‘Dat komt er niet op aan, als het maar hierbij past.’
‘Maar zoo iets gebruikt men volstrekt niet meer als meubelstof,’ zei hij.
‘Ik meen toch dat men voor zijn eigen meubelen een soort stof mag gebruiken, die men verkiest!’ zei ik eenigszins geraakt.
‘Men mag, maar men doet het niet,’ hernam hij kalm, ‘vooral zulke stof niet. Men gebruikt keizerlinnen.’
Ik zei niets en ging heen. Iets verder in de straat vond ik een groot linnenmagazijn. Dicht bij de deur vroeg ik een verkooper, of daar ook rood katoen te krijgen was.
‘Op de tweede verdieping,’ zei hij.
Ik ging de trap op; boven vroeg ik weer:
‘Waar krijg ik rood katoen?’
‘Laatste kamer, rechts, rechtuit!’
Door het gedrang der koopers kwam ik in de laatste kamer aan; hier vroeg ik nog eens.
‘Twee tafels verder, asjeblief,’ kreeg ik ten antwoord.
Ik trad op de aangeduide tafel toe en toonde nogmaals het lapje.
‘Katoen vindt u beneden,’ zei de verkooper kortaf.
‘Maar men wees me hierheen!’
‘Hier hebben we geen eenkleurige katoenen; die krijgt u beneden, laatste kamer, rechts achter.’
Ik ondernam de terugreis naar de toonbank in de laatste kamer beneden. De verkooper bekeek mijn monster en zei erg uit de hoogte: ‘In deze qualiteit kunnen we u deze kleur niet geven.’
‘Heeft u deze kleur dan in een andere qualiteit?’
‘Ja, in een betere.’
Hij nam een rol af en spreidde die uit.
‘Maar dat is toch volstrekt mijn kleur niet,’ zei ik.
‘Neen,’ zei hij, ‘het katoen is van betere qualiteit en de kleur veel fraaier.’
‘Maar ze moet hierbij passen,’ meende ik.
‘Ik dacht, dat het onverschillig was,’ antwoordde de jongeling. ‘U zei, dat de qualiteit beter mocht wezen; om iets passends te vinden moet u letten op kleur en op qualiteit. In deze qualiteit in rood krijgt ge alleen keizerlinnen.’
Ik sloeg geen acht op deze laatste opmerking en vroeg nog eens: ‘Dus hier is niets van die soort te krijgen?’
‘Het spijt me wel, mijnheer. Misschien krijgt u dit katoen op de derde verdieping, afdeeling voor meubelstoffen.’
Dus weer de trap, dezen keer naar de derde verdieping.
‘Is hier zulk katoen te krijgen?’
‘Afdeeling voor meubelstoffen, laatste kamer!’
In de laatste kamer vroeg ik opnieuw:
‘Ik zou graag rood katoen hebben.’
‘Voor meubelstof?’
‘Jawel, mijnheer.’