Juditha.
Een kerstlegende.
Te Jerusalem leefde ten tijde van Christus geboorte een godvreezende weduwe, die haar eenig kind Juditha in de vreeze des Heeren en in de hoop op de nabijzijnde komst des Messias opvoedde.
Juditha nam dagelijks toe in deugd en schoonheid; zij was de troost der weduwe, de zon, die haar eenzaam leven verhelderde en vermooide.
Eensklaps werd de hoofdstad van Judea door een booze ziekte bezocht, die ook Juditha ten grave sleepte. De weduwe was als vernietigd. Zij kon niet begrijpen, dat haar het eenige geluk, haar na den dood van haar echtgenoot gelaten, onherroepelijk ontnomen was.
Met slependen tred schreed zij dag en nacht zuchtend door haar vertrekken, de glazige oogen en het doodsbleeke gezicht steeds naar de plek gericht, waar juditha onder de koele graszoden rustte. De troostwoorden van vrienden en verwanten stuitten op haar hart als op een pantser af, de slaap vlood haar oogleden, spijs en drank verkwikten haar maar zelden. Slechts één hoop bezielde haar: spoedig te sterven, om weer met haar kind vereenigd te worden.
Daar kwam het heilige Kerstfeest. De weduwe was voor het verlaten bed van Juditha neergezonken en bad. ‘Spoedig moet de Messias komen,’ fluisterden haar bleeke lippen, ‘en Hij zal ook mijn ziel genezen.’
De slaap, die haar zoo lang ontweken had, streek over haar vermoeide oogen, en in den droom zag de arme moeder zich overgeplaatst naar de andere wereld, waar haar kind met de zalige geesten verkeerde. Zij slaakte een vreugdekreet, toen ze Juditha, met heur mooie, bruine oogen en korallijnen lippen op zich zag toezweven. Vol verlangen strekte zij de armen naar haar uit en Juditha sprak:
‘Lief moedertje, wees gegroet en verheug u met mij. Vandaag is allen menschen, levenden en dooden, een groot geluk ten deel geworden. De Heer van hemel en aarde is mensch geworden en heeft te Bethlehem de gedaante van een kind aangenomen, om ons allen te verlossen. Verheug u met mij, lieve moeder, want uw kind is bovenmate gelukkig, en spoedig zult ook gij bij ons komen, om voor eeuwig met uw Juditha vereenigd te worden.’
Bij deze laatste woorden boog de stralende geest zich vol liefde over de weduwe en zweefde toen, met een glimlach om de lippen, naar den kring der zaligen terug, die het ‘Alleluja’ aanhieven.
Nu ontwaakte de weduwe. Zij gevoelde zich gesterkt, en de smart om het verlies harer beminde dochter brandde niet meer op haar ziel.
Den volgenden morgen vernam zij wonderbare dingen. Te Jerusalem had men een ster gezien, die zich vroeger nooit aan den hemel vertoond had en in de richting naar Bethlehem getrokken was. Reizigers uit Bethlehem vertelden, dat daar in een stal een wonderschoon kind was geboren, en dat hemelsche heerscharen de geboorte van het kind aan eenige arme herders op het veld hadden geboodschapt.
Blijde verbazing maakte zich van alle inwoners van Jerusalem meester. ‘De Messias is gekomen,’ jubelde men, ‘de koning van Israël is verschenen om Zijn volk te verlossen.’
De weduwe wierp zich dankbaar op de knieën en bad vurig, overtuigd dat de genade van den Menschgeworden God ook over haar was gekomen, haar het droomgezicht bezorgd en haar hart van den last van kommer en verdriet bevrijd had.
Nog denzelfden dag vertrok de vrome vrouw naar Bethlehem, huldigde het Goddelijk Kind door aanbidding en geschenken en bleef een trouwe vereerster van Jesus, tot de dood-haar van haar aardsch leven verloste en weer met Juditha vereenigde.