De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTwee keizerskroningen,
| |
[pagina 348]
| |
de aanbidding der herders en der h. driekoningen, naar de muurschildering van prof. martin feuerstein.
| |
[pagina 349]
| |
paus leo iii kroont karel den groote tot keizer van het
h. roomsche rijk.
een engel plaatst een lauwerkrans op het gekroonde hoofd
van karel den groote, Naar muurschilderingen van Henri Lévy in het Pantheon te Parijs. | |
[pagina 350]
| |
oorgangers en ben bereid, mij te zuiveren an den laster, waardoor men getracht heeft mij te bezoedelen.’ Den volgenden dag beklom de Paus voor dezelfde doorluchtige vergadering den ambo en sprak, de hand op het Evangelie, dezen zuiveringseed uit: ‘Gij weet, geliefde broeders, dat booze menschen zich tegen mij verheven en getracht hebben, mijn persoon en levens wandel met beschuldigingen der snoodste misdaden te bezwalken. Daarom verklaar ik, Leo, Paus der Kerk van Rome, door niemand geoordeeld, door niemand gedwongen, maar uit vrije beweging, in uwe tegenwoordigheid, voor God, die de gewetens peilt, voor zijn Engelen, en voor den H. Petrus, den prins der Apostelen, die zijn oog op ons gericht houdt, dat ik de schanddaden, waarvan men mij heeft beticht, noch zelf, noch door anderen bedreven heb. Hiervan roep ik God tot getuige, voor wiens aanschijn wij staan, voor wiens rechterstoel wij moeten verschijnen. Ik doe dit, daartoe niet door eenige wet verplicht, niet met het inzicht mijn opvolgers en medebisschoppen in de H. Kerk een gewoonte of verplichting op te leggen, maar enkel om des te zekerder onrechtmatige verdenkingen te verdrijven.’ Onmiddellijk nadat de Paus dezen eed had afgelegd, hieven de bisschoppen met de geestelijkheid, den koning en het volk een Te Deum aan. Karel de Groote, meer dan voldaan over een stap, dien hij minder voor zijn eigen overtuiging dan tot algemeene stichting had toegestaan, herstelde thans met zooveel wijsheid, goedheid en waardigheid de rust, dat Rome in haar geestdrift niet wist hoe hem haar dankbaarheid en toewijding te betuigen. De Paus besloot, in overleg met de voornaamste heeren, hem tot keizer van het Westen uit te roepen. Zoo door recht van geboorte als door recht van verovering was hij meester van geheel Gallië en Germanië, van de uitgestrekte streken in het Noorden, waar nooit een Romein den voet had gezet, van Pannonië, van een deel van Spanje en van Lombardije, terwijl Rome, de bakermat der Cesars, hem als haar beschermer erkende en huldigde. De geestelijkheid, de adel en het Romeinsche volk, allen evenzeer ingenomen met het voornemen des Pausen, hielden het geheim, hetzij zij de bescheidenheid des vorsten vreesden, hetzij zij zijn verheffing eervoller wilden maken door alle verdenking af te weren, dat hij ze zou hebben gezocht. Op Kerstdag van het jaar 800 verscheen Karel op verzoek des Pausen in de basiliek van St. Pieter in het gewaad van Romeinsch patriciër: een lange tunica met een sleependen mantel, met een kostbare gesp op den rechterschouder vastgehecht. Karel knielde neer, omgeven door zijn zonen Karel en Pepijn, zijn dochters en den geheelen adel van het Westen. Op het punt de viering der H. Geheimen te beginnen, naderde hem de Paus in plechtgewaad en zette hem een van edelgesteente fonkelende kroon op het hoofd. Als uit één mond riep het aanwezige volk driemaal: ‘Karel, den zeer vromen Augustus, van God gekroond, den grooten, vreedzamen keizer der Romeinen, leven en overwinning!’ Nadat de toejuichingen hadden opgehouden, boog de Paus voor den nieuwen keizer, zalfde hem, alsmede diens zoon Pepijn, koning van Italië. Karel verwachtte de keizerskroning niet, want - zooals zijn geheimschrijver Eginhard verzekert - na afloop der plechtigheid verklaarde hij, dat hij, indien hij had kunnen vermoeden wat de Paus en het Romeinsche volk wilden doen, dien dag niet naar de St. Pieter zou zijn gegaan. Sigonius zegt in weinig woorden, waarom Leo III den titel en de waardigheid van keizer aan Karel den Groote verleende. Daar de titel der keizerlijke waardigheid voor ruim drie eeuwen had opgehouden met Romulus Augustulus, den laatsten keizer van het Westen, om plaats te maken voor het rijk der Gothen, vernieuwde de Paus hem in hetzelfde Westen, opdat de Roomsche Kerk een verdediger zou hebben tegen de ongeloovigen, de ketters, de weerspannigen, - een taak, die de keizers van het Oosten sedert lang schenen te hebben prijsgegeven. De H. Vader schonk dan ook niet enkel een titel aan Karel den Groote, toen hij hem tot keizer kroonde, maar verleende hem tevens een veel omvattende waardigheid, in overeenstemming met dien verheven titel: de waardigheid van voogd en beschermer der geheele Kerk, in het bijzonder der Kerk van Rome. Deze taak van verdediger der Christenheid, waarin de keizers van het Oosten te kort schoten, kon de Kerk of haar hoofd, de vader aller Christenen, aan een ander opdragen, opdat alle volken van het Westen, in één rijk saamgegroept, eenstemmiger zouden zijn in hun ijver om de ongeloovigen af te weren, de scheurmakers te beteugelen en de weerspannigen te weerstaan, die de Kerk en haar hoofd mochten belagen. Van alle christen vorsten werd Karel door den Paus het waardigst en het meest geschikt geoordeeld voor deze roemrijke taak, die hem reeds, zij het op minder plechtige wijze, was opgedragen, toen hij den titel van Romeinsch patriciër ontving. Er is geen vorst in vroeger of later tijd, hoe groot veldheer, veroveraar of staatsman hij ook geweest zij, die op één lijn kan worden gesteld met Karel den Groote, van wien de Maistre getuigt, dat hij zóó groot was, dat de grootheid zijn naam doordrongen heeft en de stem van het menschdom hem uitgeroepen heeft als grootheid in plaats van als groot. Nabuchodonosor, Cyrus, Alexander, Cesar, Augustus, Constantijn hebben geschitterd als veroveraars en staatslieden, maar Karel was het eerste hoofd der christen wereld, de eerste, die klaar en ten volle zijn roeping begreep. Hij schreef aan het hoofd zijner wetten deze gedenkwaardige woorden: ‘Onze Heer Jesus Christus altijd regeerende, ik, Karel, door de genade en barmhartigheid Gods koning van het koninkrijk der Franken, verknocht verdediger en nederig helper der H. Kerk Gods.’ - Wat Karel zei, deed hij; hij verdedigde de Kerk in het Zuiden, in het Noorden, en overal waar zij zijn arm behoefde. In onze eeuw is er een man opgestaan, veroveraar en staatsman te gelijk, die - want hij was ook een comediant - als opvolger van Karel den Groote heeft geposeerd. Maar Karel de Groote voerde oorlog en veroverde voornamelijk voor God en Zijn Kerk; Napoleon voor zich zelf. In zijn wetgeving en bestuur had Karel de Groote dezelfde inzichten als God: het ware en eeuwige geluk der menschen; Napoleon zag niets dan een zekere schikking der aarde en der stof. Om hun herder en vader, den Plaatsbekleeder van Christus, eerbiedwaardiger te maken voor de volken en vorsten, maakte Karel de Groote van zijn overwinningen gebruik, om diens onafhankelijkheid en wereldlijke souvereiniteit te voltooien; Napoleon maakte gebruik van de zijne om hem daarvan te berooven. Als de H. Vader uit Rome de wijk neemt naar Frankenland, gaat Karel de Groote hem met zijn leger van volken te gemoet, dat zich driemaal voor hem nederwerpt, en hij geleidt hem met eerbewijzen naar het graf van den H. Petrus, waar hij weldra uit diens handen de keizerlijke waardigheid ontvangt als verdediger der Kerk Gods; Napoleon zendt, na door den Plaatsbekleeder Gods tot keizer te zijn gezalfd, een leger naar Rome, om hem van zijn staten te berooven en hem zelf als gevangene van den eenen kerker naar den anderen te sleuren, totdat geheel Europa opstaat en zijn ketenen verbreekt. Napoleon heeft een tweede Karel de Groote willen zijn; het is hem ternauwernood gelukt, hem somtijds na te apen.Ga naar voetnoot1) | |
II.
| |
[pagina 351]
| |
door Joseph Bonaparte, den staatsraad Cretet en den abbé Bernier. De Paus bekrachtigde het, maar de eerste consul, die tot dusver op zoo grooten spoed had aangedrongen, wachtte maanden en maanden met de openbaarmaking. Toen het eindelijk met Paschen van het volgend jaar verscheen, was het vergezeld van de beruchte organieke artikelen, door de Fransche regeering vervaardigd, en waartegen Pius VII in een toespraak tot het consistorie met de meeste klem protesteerde. Op nog een andere wijze werd de H. Vader door den eersten consul gegriefd: door de benoeming - in strijd met de bedoeling van het Concordaat - van enkele constitutioneele priesters tot bisschop. Deze bisschoppen weigerden ook, wat door den H. Stoel geëischt werd, hun dwaling te herroepen. ‘Deze twee groote en zeer wreede teleurstellingen’ - zegt Consalvi in zijn beroemde Mémoires - ‘de installatie op hun zetels der constitutioneelen, die in de scheuring volhardden, en het afkondigen der organieke artikelen, die het Concordaat vernietigden, waren de twee dorens, die het hart des Pausen bleven verscheuren, en die hem noopten de reis naar Parijs te ondernemen voor de kroning van keizer Napoleon.’ Den 18en Mei 1804 riep de Senaat Napoleon tot keizer uit. Acht dagen te voren had deze kardinaal Caprara, legaat des Pausen te Parijs, naar Rome laten schrijven, om Z.H. uit te noodigen hem te komen wijden en kronen. De legaat schreef, dat Napoleon hem bij zich had laten roepen en hem verzekerd had, dat het zeer nuttig voor de belangen van den godsdienst zou zijn, door den Paus tot keizer der Franschen te worden gekroond; dat de omstandigheden Napoleon niet toelieten naar Rome te komen, om uit de handen des Pausen de diadeem te ontvangen, en dat er dus slechts één middel overbleef om die plechtigheid te verrichten, nl. dat de Paus zelf naar Parijs kwam; dat de H. Vader meer dan voldaan over zijn reis zou zijn wegens de vruchten, die de godsdienst er van zou plukken; dat, indien de Paus toestemde, hij officieel zou worden uitgenoodigd met alle plechtigheid en praal, Paus en keizer waardig. De kardinaal-legaat voegde er uit zijn eigen naam bij, dat men, indien de H. Vader weigerde, enkel rampen te wachten had; dat verontschuldigingen, gegrond op den gezondheidstoestand, den hoogen leeftijd des Pausen, de ongemakken der reis enz. beschouwd zouden worden als uitvluchten; dat het nutteloos was opwerpingen te maken betreffende de etiquette bij de ontvangst en het verblijf van Z.H., daar hij uit zekere bron wist, dat men onder dit opzicht ter gunste van den H. Stoei alles zou doen wat vroeger gedaan was, en zelfs meer. Het verzoek, in dit schrijven vervat, werd met den meesten aandrang gesteund door den nieuwen gezant der Fransche regeering bij den H. Stoel, kardinaal Fesch, aartsbisschop van Lyon en oom van Napoleon. ‘Het was,’ - zegt ridder Artaud, onder Cacault en den kardinaal secretaris van legatie bij den H. Stoel, in zijn Histoire du Pape Pie VII - ‘de eerste maal misschien, dat het hof te Rome met leedwezen een leek gezant door een kardinaal vervangen zag.’ Consalvi in zijn beroemde Mémoires teekent den nieuwen gezant als achterdochtig en opvliegend en niets zoo zeer beoogend als zijn keizerlijken neef ter wille te zijn. Eerst hoveling en gezant, daarna pas kardinaal, zou men van Fesch mogen zeggen. Pius VII, zijn eigen wijsheid wantrouwend, besloot het college van kardinalen over Napoleons voorstel te raadplegen. De groote meerderheid der kardinalen - vijftien van de twintig, die te Rome waren - oordeelde, dat de H. Vader aan de uitnoodiging moest gevolg geven. Nadat deze beginselvraag was beslist, begonnen de onderhandelingen, waarbij de Paus stellige toezeggingen verlangde omtrent de organieke artikelen en de constitutioneele bisschoppen. Het duurde maanden en maanden, eer deze ten genoegen des H. Vaders gegeven werden, en meer dan eens was Rome op het punt de onderhandelingen af te breken. Ook nadat omtrent die twee punten allerlei mooie beloften waren gegeven, rezen telkens nieuwe moeilijkheden. Zoo had kardinaal Fesch te kennen gegeven, dat er een dubbele kroning zou plaats hebben: een in de kerk door den Paus en een op het Maartveld door den Senaat. Hierop schreef Consalvi aan minister Talleyrand, dat de H. Vader niet kon gedoogen, dat de keizer, na door het Opperhoofd der Kerk gekroond te zijn, nog door anderen gekroond werd, dat alles ongedaan was, indien hieromtrent niet de verlangde zekerheid werd gegeven. Talleyrand gaf deze, er bijvoegende, dat de keizer er te hoogen prijs op stelde, door de hand des Pausen te worden gekroond, om daarna nog de diadeem uit andere handen te willen ontvangen. Eindelijk, den 15en September 1804, richtte Napoleon zelf uit Keulen een uitnoodiging aan den Paus. ‘Ik verzoek U,’ - zoo schreef hij - ‘in den hoogsten graad een godsdienstig karakter te komen geven aan de plechtigheid der wijding en kroning van den eersten keizer der Franschen. Deze plechtigheid zal een nieuwen luister verkrijgen, wanneer zij door Uwe Heiligheid zelf zal worden verricht. Zij zal over ons en onze volken den zegen Gods aftrekken, die naar Zijn wil het lot der rijken en der familiën regelt.’ Den 29en October hield Pius VII een toespraak tot de kardinalen, in consistorie vereenigd, en den 2en November aanvaardde hij de bezwaarlijke reis. Een oogenblik schijnt er sprake van geweest te zijn, de kroning op Kerstmis vast te stellen, den dag, waarop Karel de Groote in 800 te Rome gekroond werd, - maar dit denkbeeld, van den kardinaal-legaat Caprara afkomstig, werd opgegeven. Ook zonder gelijkheid van datum was de tegenstelling waarlijk reeds groot genoeg! Geven wij het woord aan kardinaal Consalvi in zijn reeds aangehaalde Mémoires: ‘De overijling, waarmee men den Paus noodzaakte de reis te ondernemen, was niet minder onvoegzaam voor zijn waardigheid dan nadeelig voor zijn gezondheid. Zeer dikwijls zond men hem nieuwe koeriers om iederen dag zijn komst te verhaasten, en hij zag zich gedwongen, gedurende het slechte jaargetijde, den 2en November 1804, te vertrekken, ten einde den 27en of 28en te Parijs aan te komen. Gedurende deze lange reis was het hem enkel vergund, één of twee dagen te Florence en één dag te Turijn te vertoeven, en in andere plaatsen liet men hem nauwelijks eenige uren uitrusten. De uitnoodigingen aan het leger, aan de burgerlijke en militaire autoriteiten, en andere redenen van ongeveer dezelfde kracht dienden de regeering tot voorwendsels en verontschuldigingen, om het onvoegzame der handelwijze te bemantelen en de ongemakken der overhaaste reis te verklaren, waartoe de Paus veroordeeld was. Men had hem zelfs niet geraadpleegd omtrent het tijdstip der plechtigheid, terwijl toch het gewoon gezond verstand deze deferentie voorschreef. In één woord, men deed den H. Vader naar Parijs galoppeeren als een aalmoezenier, door zijn meester ontboden om de Mis te lezen. ‘Ik spreek niet van hetgeen de Paus met betrekking tot het decorum in de hoofdstad te lijden had; van de wijze, waarop Napoleon zich te Fontainebleau aan Zijne Heiligheid voorstelde. Hij ging ter jacht of keerde er van terug, met een troep van vijftig honden. Ik spreek evenmin van den nachtelijken en zwijgenden intocht binnen Parijs, om voor aller oogen den keizer aan de linkerhand des Pausen te verbergen; hij was gedwongen, den H. Vader de plaats rechts te laten, daar hij in zijn eigen rijtuig zat. Ik verzwijg ook hoe en waarom Napoleon, op den dag der kroning, Zijne Heiligheid, op den troon bij het altaar gezeten, anderhalf uur liet wachten; hoe de plechtigheid zelf geschiedde, geheel afwijkend van hetgeen geregeld en vastgesteld was; dat de keizer zich zelf kroonde na plotseling de kroon op het altaar gegrepen te hebben, nog voordat de Paus de hand kon uitstrekken om ze te nemen, dat men aan het keizerlijk diner dien dag den Paus de derde plaats gaf aan de tafel, waaraan de keizer, de keizerin en de keurvorst, van Beieren zaten. Ik spreek niet van de tweede kroning, die, in strijd met het gegeven woord, op het Maartveld plaats had; van de manier, waarop Bonaparte, hoewel hij thuis was, bij alle gelegenheden, dat hij zich in het openbaar met hem vertoonde, aan de rechterhand des Pausen plaats nam, en van den weinigen eerbied, waarmee hij hem behandelde. Hij bewees hem nooit die betuigingen van vereering, welke zooveel groote koningen en keizers fier zijn geweest aan de Pausen te bewijzen. Eindelijk verzwijg ik de vernederingen, die Pius VII gedurende den geheelen tijd van dat smartelijk verblijf had te verduren...’ De Paus, die dit alles verdroeg, wenschte ten minste de vruchten te plukken van de beloften, die hem met betrekking tot den godsdienst gedaan waren. Wat de organieke artikelen betreft verkreeg hij niets. De H. Vader richtte memories tot, en had conferenties met den keizer, om hem tot het nakomen der aangegane verplichtingen te nopen: alles was tevergeefs. De eenige troost, dien de Paus smaakte, was, dat door zijn vaderlijke genegen heid en zachtmoedigheid de constitutioneele bisschoppen hun dwaling herriepen, waardoor een einde kwam aan de scheuring in de Kerk van Frankrijk. Deelen we, daar we de aanhaling uit Consalvi's Mémoires niet hebben willen onderbreken, nog enkele bijzonderheden mee omtrent de kroning, zooals wij die in Artaud's Histoire de Pie VII vinden opgeteekend: Den 2en December, om negen uur, verliet Zijne Heiligheid het paleis der Tuileriën, om zich naar de kathedraal te begeven, en stapte uit het rijtuig aan de vestibule der groote trap, gebouwd om hem naar de zalen van het aartsbisschoppelijk paleis te voeren. De H. Vader trad vervolgens de kerk binnen, bekleed met een kasuifel, de tiara op het hoofd, te midden van twee kardinaal-diakens, kardinaal Braschi, een neef van Pius VI, en kardinaal de Bayane, die ieder aan één kant den zoom van het kasuifel vasthielden. Vóór hem gingen kardinaal Antonelli en kardinaal Caselli, de laatste een der onderteekenaars van het Concordaat. Toen de Paus onder den troonhemel, door kanunniken gedragen, voortschreed, bemerkte hij vóór den troon des keizers den oud gezant, thans senator, Cacault. De Paus, op zijn troon gezeten, bad de tertiën. Eerst om tien uur verlieten Napoleon en Josephine de Tuileriën, en na hun komst begon de plechtigheid. Toen de Paus aan Napoleon vroeg, of hij beloofde den vrede in de Kerk Gods te handhaven, antwoordde de keizer met vaste stem: Profiteor. Op het oogenblik van de plechtigheid der wijding knielden Napoleon en Josephine aan den voet van het altaar op de steenen neer. Na de wijding bad de Paus het gebed, waarin gevraagd wordt, dat de keizer de beschermer van weduwen en weezen zij, en de ongeloovigheid bestrijde, die zich verbergt en die, welke zich openlijk vertoont. Na het gebed, waarin wordt gezegd: ‘De schepter van uw rijk is een schepter van rechtschapenheid en billijkheid,’ besteeg Napoleon het altaar, greep de kroon en plaatste ze op zijn hoofd. Hij nam vervolgens die der keizerin, welke geknield lag, en kroonde haar.... Wat er verder gebeurde: hoe Napoleon zijn beloften verbrak, den Paus dwong zich te scheiden van zijn trouwen raadsman, kardinaal Consalvi, de Kerkelijke Staten bij zijn rijk inlijfde, den H. Vader gevankelijk liet wegvoeren, eerst naar Grenoble, daarna naar Savona, in 1812 naar Fontainebleau, valt buiten het bestek van dit opstel, dat geen andere bedoeling had, dan het ontzaglijk verschil te doen uitkomen tusschen de keizerskroning van Karel den Groote, die zich ‘verknocht verdediger en nederig helper der H. Kerk Gods’ noemde, en die van Napoleon, die in zijn brieven aan den Paus wel teekende Votre dévot fils, ‘uw toegenegen zoon,’ maar dezen titel door zijn daden op de ergerlijkste wijze logenstrafte. | |
[pagina 352]
| |
volk en geestelijkheid juichen den nieuw gekroonden keizer toe.
karel de groote gevierd als overwinnaar der saracenen.
Naar muurschilderingen van Henri Lévy in het Pantheon te Parijs. |