den val; ze kreeg het op de zenuwen en haar werd twee dagen volstrekte rust voorgeschreven. Des conservators hoofd werd omwonden; hij was verzwakt door bloedverlies, en kreeg hetzelfde voorschrift als de bruid, maar voor langeren tijd.
De gastheer stelde voor, hem voor de eerste dagen op Waldenhof te houden.
‘Neen, dat gaat niet, dat gaat niet,’ zei dr. Deksel zenuwachtig.
‘Wind je niet zoo op, Piet; je bent hier goed. Ik neem je niet mee. De vermoeiende rit zou je nog meer van streek brengen, en je omzwachteld hoofd zou mama doen schrikken,’ zei Max.
‘O Max! laat me niet hier,’ smeekte zijn vriend.
‘Bent u bang voor ons, doctor?’ vroeg lachend de heer des huizes, die niet kon begrijpen, waarom de gewonde tegenspartelde.
‘We zullen u goed verplegen, mijnheer Deksel,’ zei Rosa kleurend. ‘En mevrouw Van den Oudenburg, die de handen vol heeft met het ophanden zijnde huwelijk!’ voegde ze er op verwijtenden toon bij.
De doctor protesteerde nog even, heel zwakjes, voor den vorm, en.... bleef, en Max vertrok alléén, met het rijtuig van Waldenhof, naar huis.
Drie dagen later drentelde de gast, die 's avonds naar Wellburg kon terugkeeren, op zijn eentje door den tuin.
‘Komt u niet eens naar mijn vondst zien, mijnheer Deksel?’ riep een hem welbekende stem in zijn nabijheid.
Hij keerde zich om en stond voor Rosa.
‘Kijk eens, hoe mooi dat adertje ijzererts door het gele zand loopt!’ zei deze.
Ze liep heen en weer in de sloot, die de tuinman gegraven had, en wees hem naar de verschillende lagen zand en erts, die door de spade doorsneden waren.
‘Heel aardig, juffrouw. En houdt u van natuurkunde?’ vroeg de doctor met vol gemoed en bedrukt gezicht, terwijl hij noch van zand, noch van ijzererts iets zag; hij volgde met zijn blik alléén het bevallig figuurtje en den slanken vinger van de sierlijke, blanke hand.
‘Ik vind het heel belangrijk,’ antwoordde ze. ‘Als ik gehuwd ben, ga ik er me voorgoed op toeleggen,’ voegde ze er bij, schalksch lachend.
‘Is uw aanstaande er dan ook een liefhebber van?’
‘Dat zou ik denken! Ik geloof, dat zijn vrouw een plaatsje in zijn hart zal moeten afstaan aan zijn liefde voor mammouths en andere voorhistorische dieren.’
‘Maar een beambte aan het ministerie?’ zei de conservator ongeloovig.
‘Een beambte aan het ministerie!’ riep het jonge meisje verwonderd uit. ‘Ik trouw niet met een beambte aan het ministerie. ‘Als ik huw, doe ik dat met.... een conservator van een museum.’
‘Met een conservator?’ zei de dokter op zijn beurt verwonderd. ‘Misschien is het wel een kennis van me,’ liet hij er treurig op volgen.
‘Maar, mijnheer Deksel!’ klonk het half weenend, half schertsend uit den mond van Rosa, ‘moet ik u dan formeel?....’
Dr. Deksel keek verrast op. Hij blikte in het lachend, vuurrood gelaat van het jonge meisje.
‘O! Rosa! lieve Rosa!’ Hij viel op één knie voor haar. ‘Het kan niet zijn.... Rosa, zoudt ge mijn vrouw willen worden?’
‘Het is maar gelukkig, dat het er eindelijk uitkomt. Ik begon te gelooven, dat ik in optima forma een aanzoek om uw hand moest gaan doen,’ zei Rosa lachend.
De doctor greep haar hand, en drukte er een kus op, en deed dit zoo galant als Max maar kon droomen.
‘Sta gauw op, doctor. Daar komt de tuinman,’ zei Rosa verschrikt. Maar haar bewonderaar hield haar hand vast, en keek haar verrukt aan, murmelende: ‘Rosa! lieve Rosa!’
Ze trok haar hand zachtjes los, scharrelde naar den hoed, die den conservator ontvallen was, stopte hem dien in de hand, en sprong vlug uit de sloot. Deksel volgde, werktuiglijk zijn hoofddeksel vasthoudende.
‘Rosa, mag ik straks met uw papa spreken?’ vroeg hij, terwijl hij als in een droom naast haar wandelde.
‘Zoudt ge niet liever wachten, totdat ge in zooverre beter zijt, dat het verband kan weggelaten worden? Ge kunt dit binnen een paar dagen doen, zei de geneesheer.’
‘Overmorgen!’ riep hij uit. ‘Dan kom ik overmorgen.’
De huisgenooten vroegen zich af, waarom hun gast zoo'n stralend gezicht zette. Petra gaf als haar meening te kennen, dat hij een mummie ontdekt had, die daar verloren was geraakt. Marcel beweerde, dat het een versteende Romeinsche was, die hij gevonden had. Paula plaagde hem met te zeggen, dat ze wel zag, dat hij Wellburg veel aangenamer vond; en Amour, van wie de gewonde niet de minste notitie had genomen, zei, dat men verheugd kon zijn van hem verlost te worden. Hij liet zich zooals altijd alle plagerijen goedmoedig welgevallen, alléén was hij niet zoo verlegen als anders, en verbaasde de toehoorders door zijn gepaste antwoorden en zelfs door nu en dan een geestigen zet.
Op den vastgestelden dag kon hij het niet uithouden van ongeduld, totdat de geneesheer zou komen. Hij maakte de vrouw des huizes zenuwachtig met zijn gedurig uit- en inloopen, en liet daarbij overal zandige voetstappen op het Brusselsch karpet der ontbijtkamer achter. Toen zijn ongeduld ten toppunt was gestegen, verscheen eindelijk de lang verwachte, en na onderzoek verklaarde deze, dat het verband mocht afgenomen worden. Hij had nog geen afscheid genomen, toen de patiënt reeds het vertrek verlaten had en zich naar zijn kamer haastte.
Een half uur later belde hij den huisknecht, en zei hem, Max te verzoeken bij hem te komen.
‘Wat is er aan de hand, Piet?’ vroeg de geroepene, toen deze ontsteld de trappen kwam opgeloopen, denkende, dat zijn vriend onwel was. De schrik maakte plaats voor verbazing, toen hij, binnentredende, de uitgepakte koffers en dooreengeworpen kleedingstukken bemerkte.
‘Wil je op reis?’
‘Ik ga naar Waldenhof, en wilde je verzoeken me een beetje te helpen om me te kleeden.’
‘Dat kun je straks doen, dan ga ik ook,’ zei sussend de jongeman, die begon te gelooven, dat de conservator een aanval van heete koorts had, niettegenstaande diens kalm en opgeruimd gelaat.
‘Neen, ik moet er nu heen. Max, beste vriend, ik ga Rosa vragen.’
‘Rosa vragen!’ zei de andere verbluft.
‘Ze wil me hebben,’ antwoordde Deksel met zegevierenden glimlach.
‘Rosa! het roosje van Waldenhof! de mooiste van de meisjes.... Dat is te zeggen na Emma,’ verbeterde hij snel.
‘Over smaak zullen we niet twisten, Max. Maar, vindt je het iets buitengewoons, dat Rosa me zou willen?’ vroeg hij op gekrenkten toon; want, sedert Rosa van Randerberg hem gezegd had, dat ze hem liefhad, was hij zeer in zijn eigen schatting gestegen.
‘Zeker niet, Piet. Je hoedanigheden moeten je de achting van een ieder verwerven, en waarom niet de liefde eener vrouw?’ antwoordde Max haastig. ‘Maar ik meende, dat je nooit aan trouwen zou denken.... En nu was je graag geholpen om de best mogelijke figuur te maken?’
De conservator werd door zijn vriend onder handen genomen. Te nieuwmodisch, zag deze, moesten de zaken niet zijn, waarmee hij uit zijn eigen garderobe, die van Deksel aanvulde. Hij voegde hier iets bij, verruilde de das voor een, die moderner was, zorgde voor vlekkeloos linnen, inspecteerde de koffers, haalde er na lang zoeken een tamelijk goed passend kostuum uit, riep de hulp der huishoudster in voor een paar knoopen, die of af of half los waren, en ging ten laatste met den geheel veranderden Deksel naar beneden, waar mevrouw Van den Oudenburg, wie door haar zoon inmiddels het groote nieuws was meegedeeld, hem de revue zou laten passeeren.
Voor alle voorzichtigheid trok Max den vergeetachtigen vriend de nieuwe handschoenen, die hij hem geleend had, aan.
‘Wel, wat heb je een kleine hand. Een halve nummer kleiner dan de mijne. En je laat ze zoo bruin verbranden. Mijn aanstaande schoonzuster Rosa ziet graag goed verzorgde handen.’
‘Zou je denken?’ zei de dokter ontsteld. ‘Ik zal je raad opvolgen,’ en werkelijk zag men hem sedert dien nooit meer zonder handschoenen.
‘Kom eens gauw kijken,’ riep Petra, die aangeloopen kwam naar de veranda, waar Rosa, Paula en Amour over de toebereidselen voor de bruiloft beraadslaagden. ‘Daar komt doctor Deksel. Hij is geheel van gedaante veranderd.’ Aan het hek bleef hij staan, klopte zich het stof af, veegde twee minuten lang over zijn zijden hoed en trok aan zijn splinternieuwe handschoenen. ‘Ja, werkelijk, ge kent hem niet meer. Hij ziet er uit als een huwelijkscandidaat. Kijk eens, kijk eens!’ En ze wees op den conservator, die zich naar den hoofdingang richtte.
Rosa was ondertusschen naar haar kamer gesneld. Den vorigen avond had ze Mina alles verteld, en haar verzocht het aan haar ouders mee te deelen.
Er was algemeene verbazing onder de meisjes bij het vernemen der nieuwe verloving.
‘Je mag niet te kieskeurig zijn, Rosa. Als men niet veel fortuin heeft, moet men zorgen geplaatst te komen,’ was Amours gelukwensch op beschermenden toon gegeven.
‘Ben jij zoo kieskeurig?’ vroeg Petra, terwijl ze haar best deed om onnoozel te kijken.
‘Ik ben trotsch op den man, wiens echtgenoote ik zal worden; trotsch er op, dat hij me lief heeft, trotsch er op zijn naam te zullen dragen, Amour,’ zei Rosa, het hoofd achterover werpende, en met uitdagenden blik op haar nicht.
‘Om geplaatst te worden, hoeven we ook niet te huwen, Amour!’ viel Paula heftig in. ‘Voor die hier blijven wordt ruim gezorgd, heeft papa gezegd.’
Een oogenblikje was de gast van Mon Repos verbluft. Lang echter kon ze haar tong niet in bedwang houden, en toen de storm een weinig bedaard was, liet ze zoetsappig ontglippen:
‘Wat heeft zoo'n conservator wel? Ik denk niet veel.’
‘Hoe veel of hoe weinig het ook zij, we zullen er mee rondkomen,’ antwoordde Rosa op verstoorden toon.
‘Te zuinig zult ge niet hoeven te zijn, Rosaatje,’ klonk het in de deur uit Mina's mond, die ongemerkt was binnengekomen en de laatste woorden gehoord had. ‘En ge zult ook genoeg hebben om Amour of uw andere vrienden een plaats aan uw haard en aan uw tafel te geven. Uw aanstaande heeft behalve zijn betrekking een klein vermogen, een twintig of dertig duizend gulden, waar zelfs Van den Oudenburg niets van wist, vertelde mij papa zoo juist, en waar de doctor aan het einde van het onderhoud toevallig melding van maakte. Hij had het bijna vergeten.’
De freule beet zich op de lip en mompelde binnensmonds: ‘Ik zal geen bezoeken afleggen bij een mevrouw Deksel; mij zal ze nooit zien,’ en vroeg toen hardop:
‘Waarom kleedt hij zich dan zoo sjofel?’
‘Dat is zoo de mode bij de geleerden,’ zei Petra.
‘Dan maar wat minder geleerd; ik voor mij zou graag een fatsoenlijk gekleed man hebben,’ zei Amour met opgetrokken neus.
‘Mijn Rosa zal daar wel verandering in brengen als ze gehuwd is,’ zei mevrouw Van Randerberg, die binnenkwam. ‘Mijn dochters mochten zich gelukwenschen, indien ze allen zulk een echtgenoot kregen, aan wien ik het geluk van mijn kind zoo gerust kan toevertrouwen.’
‘Lieve mama!’ riep Rosa uit, die naar haar moeder liep en haar omshelde.
's Middags kwamen Max en Marcel, die de nieuwe verloofden hartelijk feliciteerden. De laatste had Deksel leeren op prijs stellen, en hield, hoewel hij zich dikwijls ten koste van