Blauwe Zee ontdekten.... ‘Nu heb ik het gevonden: een poppenwagen! Natuurlijk, daar had het lieve kind nog behoefte aan.’
Daar ik weet, dat mijn besluiten dikwijls binnen een kwartier in hun tegenovergestelde veranderen, hield ik opruiming in mijn portemonnaie. Ik scharrelde al het aardsche slijk bij elkaar en betaalde voor een grooten poppenwagen twaalf en een halven gulden. Dat zou mijn verrassing zijn.
De volgende dagen besteedde ik, om de lieve kleine een weinig op mijn verrassing voor te bereiden. Ik vertelde haar van Sint Nicolaas, van Piet zijn knecht, wat de heilige man zooal meebrengt voor zoete kinderen, suikergoed, marsepein, speculatie, een pop en.... een poppenwagen. Het kind luisterde met schitteroogjes naar mij, en babbelde gedurende een uur of wat van niets anders dan van haar ‘poppenwagen,’ dien het nog niet had.
Toen mijn man 's middags thee kwam drinken, schertste hij met de kleine en vroeg: ‘Wel, Liesje, wat moet Sinterklaas voor je brengen?’
‘Een poetewagen,’ flapte Liesje er uit. Dit was heel natuurlijk, want haar gedachten had ik immers met ernst en ijver op dat voorwerp gevestigd.
‘Bravo!’ lachte mijn man, ‘je wensch zal wel vervuld worden, want zoo ver ik je lieve mama ken....’ en hij wierp mij een zonderlingen blik toe.
Zou hij mij voor het winkelraam gezien hebben? Dat was onmogelijk; om dezen tijd zat hij op zijn kantoor, en een gedachtenlezer.... neen, zóó snugger is hij niet.
Het groote kinder- zoowel als het grootekinderenfeest was aangebroken. Wij hadden gegeten, en 't had ons lekker gesmaakt: mijn man vond niets aan te merken, er was geen graatje in het verkeerde keelgat der kinderen gekomen, die echter, in afwachting van de dingen, die komen zouden, weinig eetlust verrieden.
Sint Nicolaas en zijn knecht - de man en zoon van onze schoonmaakster - hadden hun jaarlijksch bezoek afgelegd, de gewone vermaningen uitgedeeld, laten bidden en den catechismus overhoord, welk examen met bevende stem werd afgelegd, en de wenschen der kleinen vernomen. Met vorstelijke vrijgevigheid - want het is goed riemen snijden van een andermans leer - had de eerbiedwaardige kindervriend de vervulling der uitbundige kinderlijke begeerten beloofd, en gezegd, dat hij zijn geschenken nog dienzelfden avond in de achterkamer zou neerzetten, waarna hij met duizend zegenwenschen der kleinen en een klinkende belooning van mijn man, die den bisschop en zijn knecht uitgeleide deed, vertrok.
‘Je moet tot zeven uur wachten, eer je naar de achterkamer gaat,’ verklaarde mijn man.
‘Waarom nu juist tot zeven uur?’ vroeg ik.
‘Omdat alsdan mijn verrassing voor Liesje bezorgd wordt,’ hernam mijn echtgenoot.
‘Best,’ zei ik, ‘de mijne is er al, maar je mag haar eerst zien, als ik jullie gezamenlijk binnenroep. Misschien komt er tegen dien tijd ook nog iets van mama.’
Het was een moeielijke taak, de kinderen nog een uur bezig te houden. Zij brandden van ongeduld. Eindelijk wees de pendule het zevende uur aan. Ik verdween in de achterkamer, waar de presentjes gerangschikt lagen, en stak lamp en lusters aan. Ik wierp nog een laatsten blik op de welgeslaagde schikking en wilde schellen - het teeken, dat men binnen kon komen - toen er aan aan de voordeur gebeld werd. Ik hoorde hoe mijn man zelf naar voren liep om open te doen. Aha, dacht ik, nu komt zijn verrassing. Ik keek naar de mijne: vlak vooraan in de afdeeling voor de kleine Lise stond mijn poppenwagen met zijn rood pluche bekleeding, zijn zijden gordijntjes, keurig, beeldig om te zien. Toen greep ik naar de bel; Mina, onze meid, wierp met een feestelijken zwaai de vleugeldeuren open. Jubelend kwamen de kinderen naar binnen gestormd - alleen mijn man scheen in de gang met het een of ander lawaaimakend voorwerp te haspelen, dat op den looper maar slecht vooruit wilde.
‘Een poetewagen, een poetewagen!’ kraaide Liesje eensklaps, toen zij mijn verrassing gewaar werd.
In de gang weerklonk thans een driftig gestommel. ‘Til dat ding eens op!’ beval mijn man aan Mina, en wrong zich met moeite door de deur: in zijn armen droeg hij, even als de spookkoning uit Goethes ballade zijn kind....
‘Hoera.a.a! hoera.a.a!’ kraaide Liesje in 't hoogste falset, ‘nog een poetewagen - ik heb een - tee poetewagens!’
‘Hier is mijn surprise!’ hijgde mijn man heelemaal buiten adem.
‘Bravo, dikkerd,’ gichelde ik met leedvermaak. ‘Kijk eens hier, als 't je blieft, dit is mijn verrassing,’ en dit zeggende gaf ik hem het uitzicht vrij op mijn poppenwagen.
‘Sapperloot!’ stamelde hij geheel verbluft, ‘heb jij dan ook?....’
‘Zooals je ziet,’ lachte ik.
‘Nou, dat is wat moois! Dus hebben wij dezelfde gedachte gehad?.... Maar ik heb toch eerst den wagen gekocht, toen de kleine mij vertelde, dat zij een “poetewagen” begeerde.’
O wee, dat had ik haar voorgepraat en wel in een tijd, toen ik mijn ‘verrassing’ al gekocht had. Toen ik nog overlegde, of het wel verstandig zou zijn, daarover iets los te laten, werd er weer aan de voordeur gescheld. Mina bracht een vrachtbrief: een colli ‘bestelgoed’ van mijn schoonmama.
‘Wat is dat nu,’ vroeg mijn man verbaasd, ‘mama zendt anders altijd een kist.... enfin.... man,’ riep hij ‘kom maar binnen met je bestelgoed, op Sinterklaas-avond krijg je een dubbele fooi.’
En de ‘man met het bestelgoed’ kwam te voorschijn met een zeer verdacht iets, dat hij voor zich uitrolde en dat, hoe zorgvuldig ook verpakt, toch vier wielen te zien gaf, een leeren kap, en....
‘Ha, ha, ha!’ hinnekte klein Liesje weer en Willem, haar broer, hielp dapper mee, ‘nog een poetewagen; een poetewagen heb ik, twee poetewagens heb ik, drie poetewagens heb ik, ha, ha, ha!....’
Het scheen mij toe, alsof mijn man bij het zien van dat stuk ‘bestelgoed’ een ijselijk onnoozel gezicht zette. Ik stond met mijn rug naar den spiegel, maar had geen lust mij om te keeren, want ik was er niet zoo heel zeker van, of ook ik er niet tamelijk verbouwereerd uitzag. Ik herstelde mij nochtans spoedig en zei spottend:
‘Dat is de surprise van grootmama!’
Mijn man krabde zich verlegen achter het rechteroor, en zei toen ietwat schuchter: ‘Maak de punch maar klaar, je weet, om acht uur komt peetoom Richard.’
Ik begaf mij terstond naar de keuken, want, eerlijk gezegd, speet het mij, dat hij er zoo ingeloopen was; hij had het ongetwijfeld goed gemeend. Waarschijnlijk had hij te voren met zijn besten vriend ‘het toeval’ geen rekening gehouden.
Precies om acht uur kwam ook peetoom Richard aangestapt. ‘Aha!’ zei hij meesmuilend, toen hij zijn pelsjas in de gang uittrok, ‘dat is de geur van mijn lievelingspunch.’ Hij stak zijn neus omhoog, om den ‘geur’ uit de eerste hand op te snuiven. Ik wilde de voordeur weer sluiten, maar hij hield mij daarvan terug.
‘Laat ze nog even aanstaan,’ meende hij, ‘Julia moet nog komen - dat was zijn huishoudster -, ik heb voor mijn aardig petekind van 't jaar een bijzondere verrassing.’ Ik verschoot van kleur. ‘Kijk, kijk, je wordt bleek.... ja, ja, jullie jongelui zijt geen verrassingen meer gewoon.’
En de dikke Julia kwam hijgend en blazend naar binnen. Ik wierp een enkelen blik op het omvangrijke pak, dat zij in haar armen geklemd hield, om terstond met een kreet van schrik op den eersten den besten keukenstoel neer te vallen.
‘Maar vrouwtje,’ dreigde peetoom Richard, met opgeheven wijsvinger, ‘ben je zóó teergevoelig? Ik heb een goede keus gedaan, want als deze. Oh, hè,’ zuchtte hij zonder overgang, ‘wat ruikt die punch lekker!’
Ik kon mn niet verroeren, zoozeer had dit tooneel mij naar lichaam en ziel geschokt. Gelukkig kwam mijn man mij verlossen, die in de gang kwam geloopen, om onmiddellijk, zoodra hij daar Julia nog buiten adem zag staan, in een uitbundig gelach los te barsten. Dat klonk zoo opwekkend, dat ik mij terstond herstelde.
‘Goeden avond, oom Richard, 'n plezierige Sinterklaas avond,’ zei mijn man, ‘heeft ook u een poppenwagen uitgezocht? Nu, een verstandig, practisch man als gij.... dat spreekt van zelf.... kiest altijd het beste. Rij den wagen maar naar binnen, daar staan er al drie, wij hebben gewacht op den vierde....’
Peetoom Richard staarde mij wezenloos aan... de oude heer is somtijds inderdaad wat taai van begrip. Aangezien de deur van de achterkamer echter wijd openstond, bleef hem niets anders over, dan den wagen naar binnen te rollen. Onze jongen had dit peetgeschenk het eerst in de gaten. ‘Hier, Lies,’ gilde hij 't uit, ‘kom eens hier, daar is er nog al een....’
‘Ha...a...a...a...h!’ schreeuwde die er tusschen, ‘nu rijden wij achter elkaar, jij twee, ik twee.... hoera...a...a!’
Ik had echter niet veel zin, om mijn salon tot een renbaan te laten gebruiken. Ik snelde er heen en kwam nog juist bijtijds om te verhinderen, dat de buste van Beethoven omvergereden werd en de zuillamp onder de wielen terecht kwam.
‘Kinderen!’ riep ik verschrikt, ‘het is hier toch geen corso van poppenwagens! Rijdt maar naar papa's studeervertrek!’
‘Alle vier achter elkaar?’ vroeg Willem nog. Ik knikte en zoo verwijderde zich deze poppenwagen-optocht uit mijn gezicht. Met ontzetting dacht ik aan den dag van morgen.
‘Tante Leentje heeft zich laten verontschuldigen,’ zei mijn man, toen ik eindelijk weer in staat was mij in het gezelschap te vertoonen. ‘Zij heeft dit kistje voor de kinderen met een boodschaplooper gezonden.’
Ik haalde ruimer adem; een mandewerk met kap, gordijntjes en op wielen, kon daarin niet verborgen zijn. Mijn man maakte het kistje open en wat haalde hij uit de massa papiersnippers en houtwol te voorschijn?
***
Den volgenden dag was ik vrijwel bedaard, want ik had de reeks poppenwagens in de badkamer opgesloten en den sleutel er van in mijn zak gestoken. Wel verlangden de kinderen met geweld hun poppenwagens, maar ik verklaarde, dat Sinterklaas ze allemaal weer meegenomen had, omdat er te veel waren. Alleen het present van tante Leentje was er nog, en dat gaf ik hun, om mee te spelen.
Kort voor het etensuur kwam een vriendin mij bezoeken. Nadat wij onzen nood over de mannen geklaagd hadden, ging zij naarde kinderen.
‘Wel, wat heeft Sint Nicolaas voor jelui gereden?’ vroeg zij.
‘Poetewagens,’ antwoordde Liesje vlot, maar een beetje verlegen, want zij veegde met den zoom van haar nieuw jurkje op verdachte wijze heur mondje at.
‘Vijf poppenwagens,’ verklaarde Willem met vuur.
‘En vertel mij eens, kleine,’ vroeg mijn vriendin, ‘welke van al die “poetewagens” vind je het mooiste?’
Liesje keek me ietwat schuchter aan, en toen ik haar geruststellend toeknikte, kwam het er uit: ‘Die van tante Leentje.’
‘Van tante Leentje?’ vroeg mijn vriendin verwonderd, ‘die?’
‘Ja, die,’ triomfeerde mijn dochtertje, ‘want die is van chocola, en daarvan heb ik zooeven twee wielen opgegeten,’ en daarbij liet zij de overblijfselen van den chocoladen poppenwagen zien.
Ik zal dien Sinterklaas avond, zoo rijk aan ‘verrassingen,’ niet gemakkelijk vergeten!
J.J.G.W.