II.
De stralende Emma van Randerberg met bloeiende wangen en van geluk glinsterende oogen, die met de statige Mina en de lachende Rosa in de huiskamer voor een tafeltje druk aan het borduren zat, zag er niet naar uit, of haar de verbetering van een verloren zoon als huwelijkstaak wachtte.
Rosa babbelde, en Mina maakte nu en dan een vriendelijke opmerking en verbeterde Emma's teekening voor een tafelkleedje; want deze scheen beter ooren te hebben voor het gezang van den lijster daarbuiten, dan oogen voor haar werk. Ze keek verstrooid en droomend, maar niets verbaasd, toen haar jongste zuster Petra met een gewichtig gelaat, terwijl ze snel haar tuinhandschoenen uittrok, geheimzinnig aan de geopende deur kwam zeggen:
‘Daar is Max en een vreemde heer.’
‘Loop gauw achterom, lieve,’ verzocht Mina, de oudste der zusters. ‘Trieneke heeft zoo netjes gepoetst en je laarsjes zien er erg zanderig uit: dan kun je tevens mama het bezoek melden.’
Ook achter het jongmensch, dat eenige oogenblikken daarna uit de verte vroolijk riep: ‘Dag Emma! dag Mina! dag Rosa! Hoe gaat het?’ zou men niet een armen advocaat gezocht hebben. Zijn welverzorgd uiterlijk, de fijne panama, het vlekkeloos linnen, het eenvoudig, maar elegant zomerkostuum en de goed gehandschoende handen deden eerder den zoon van rijke ouders en den bezoeker van goed gezelschap vermoeden. En dat was hij. Hij was de eenige zoon en erfgenaam van de douairière van den Oudenburg, en had onder de wijze leiding der verstandige moeder een degelijke opvoeding genoten. Meester in de rechten was hij; maar op processen wachtte hij niet; het advocatenberoep had te weinig aantrekkelijkheid voor hem.
‘Mag ik de dames mijn vriend, doctor Deksel, voorstellen, conservator aan het museum te Leiden,’ vervolgde Emma's verloofde.
De voorgestelde maakte een linksche buiging, trok zenuwachtig de wenkbrauwen op, en zette zich na de begroeting op een stoel, waar Rosa's werkmandje op stond. Dit viel met geraas op den grond. De eigenaresse scharrelde, om de oorzaak van het onheil erg verlegen, schaartjes, naaldenkoker en de rest van den inhoud bijeen; evenwel niet zonder dat de conservator een ivoren haaknaald brak, en de naalden uit het kokertje over het karpet uitstrooide.
‘Wat ben je toch onhandig, Deksel,’ zei zijn vriend lachend.
‘Het was ook een ongeschikte plaats voor een werkmandje,’ vergoelijkte Mina, maar bracht door deze woorden haar zuster nog meer uit haar humeur.
Het binnenkomen van de zestienjarige Petra leidde de aandacht af van het ongeval. De nieuw aangekomene glimlachte guitig op het hooren van den welluidenden naam van den onbekenden bezoeker, en haar oogen gingen ondeugend van Mina naar de onafgeveegde schoenen, de broek, die te kort, en de jas, die te breed was, de handen zonder handschoenen en het stoppelig gelaat van dokter Deksel.
Deze had zich, op uitnoodiging van Mina, bij de dames aan het tafeltje neergezet, waar een vijfde zuster, Thérèse, op een na de jongste, zich bij het groepje gevoegd had. Dit had Emma verloren. Ze stond met Max van den Oudenburg voor een venster en scheen met hem in een druk gesprek over de rozen op het grasperk. Het jonge meisje, door den onbetrouwbaren bril der liefde kijkend, vond den vriend van haar aanstaande allerliefst; maar het gezelschap aan het canapétafeltje dacht er anders over.
De bezoeker onderhield zijn hoorderessen over daden uit het universiteitsleven van Max, over zijn gevatheid, zijn geestigheid, zijn hulpvaardigheid; daarbij dikwijls in vergissing Max goede werken toelichtende, door den spreker voor het grootste gedeelte zelf gedaan; zijn bewondering voor zijn vriend was grenzenloos. Wijl Emma de snaar Max tot vervelens toe bespeelde, alleen sprak over wat de jonge man deed, gedaan had en doen zou, hadden de zusters te veel van het goede genoten om er niet reeds meer dan verzadigd van te zijn. Rosa klemde haar lippen opeen om niet te gapen; Petra geeuwde onbeschroomd en Thérèse sloot van tijd tot tijd de oogen, en scheen last te hebben van slaperigheid; het was alléén Mina, die nu en dan glimlachte, lieftallig en geduldig toeluisterde, en een klein antwoord gaf.
‘Zoo, dag meisjes! hoe gaat het?’ klonk opeens een harde stem in de deur.
Op den drempel stond hun neef Honoré, die met spottende, vrijpostige blikken naar Deksel vroeg: ‘Mijn aanstaande nieuwe neef?’
‘Pardon,’ zei Mina kort, gestoord door den minachtenden toon. ‘Dokter Deksel uit Leiden.’
‘Gecharmeerd kennis te maken, mijn waarde heer Deksel!’ klonk het op beschermenden toon, met nadruk op den naam, welke woorden door een stroeve buiging van des conservators kant beantwoord werden.
‘Honoré, hier is mijnheer van den Oudenburg.’ Deze kwam uit de vensternis.
‘O zoo!’ zei de student, verbluft door de elegante verschijning en den mannelijken blik, die hem uit die twee bruine oogen tegenblonk.
‘Mijnheer is van Leiden?’ zei de jonge Van Randerberg, toen hij eenige oogenblikken daarna had plaats genomen op een stoel, waarop hij zich wiegde en schuin zat, zoodat hij Petra den rug toekeerde, waarover het, door alle huisgenooten verwende kind erg ontsticht was. De toon was nederiger geworden en de woorden: ‘In ben ook in een universiteitsstad, Utrecht, maar doe niet veel aan studeeren,’ moesten neerbuigende minzaamheid uitdrukken. Hij was zich bewust van de eer, die hij bewees, door een man met zulk een plebejischen naam als Deksel, als zijns gelijke toe te spreken.
‘Studeeren kost ook inspanning,’ antwoordde de conservator droog.
Van Randerberg wist niet of hij kwaad moest worden of glimlachen.
‘Ik las van morgen in de Xbode, dat professor Janssen naar het buitenland gaat. Hebt ge dat ook gezien?’ begon de student weer.
‘Pardon. Ik lees de Xbode niet,’ zei dokter Deksel.
‘Wel, dan moet ge ze bestellen,’ zei Honoré in vuur gerakend voor zijn geliefkoosd orgaan. ‘Ze is bijzonder interessant.’
‘Ik lees geen niet katholieke couranten,’ zei de conservator.
Rosa keek op. Ze luisterde scherp. De dokter had het hoofd opgericht, en scheen geheel op zijn gemak, niets van zijn stuk door de spottende blikken van den student.
‘Verbazend!’ zei deze. ‘Maar hoe kunt ge oordeelen als ge niet beide kanten hoort?’
‘Ge leest dus bladen van alle richtingen om een oordeel te vellen?’ vroeg Deksel.
‘Ik voor mij heb voldoende aan de Xbode. Ik heb niet noodig van die saaie Roomsche kranten te lezen,’ zei Honoré luchthartig.
‘En ik heb genoeg aan mijn katholieke kranten. Ik wil geen aanvallen op wat mij het dierbaarst is lezen,’ was des conservators antwoord.
‘Rare smaak!’ meesmuilde Honoré.
‘Wel heeren! Dag Honoré! Hoe komt gij hier? Een vriend van u, Max? Veel genoegen kennis met u te maken, doctor Deksel. Mina, ge moest aan de keukenmeid zeggen, dat we drie bezoekers gekregen hebben, en mama waarschuwen. Geen uitvluchten, heeren. Ge zijt van middag onze gasten.’ En glimlachend en handendrukkend en voor ieder een vriendelijk woord hebbend, ging de binnenkomende den kleinen kring rond.
Frans van Randerberg was goed in de vijftig; rijzig en gespierd, met heldere oogen, waaruit schranderheid en openhartigheid spraken; de gebruinde wangen gaven den man te kennen, die veel in de openlucht verblijft, en de dunne lippen duidden wilskracht en onverzettelijkheid aan, die soms hardnekkigheid kon worden. De nog ruim met grijzend haar bedekte schedel bewees, dat de eigenaar van Waldenhof zijn hersens niet erg pijnigde. Toch, hoewel hij het grootste gedeelte van zijn tijd besteedde aan het bestieren en verbeteren zijner bezitting, en volop van het jachtvermaak genoot, hield hij zich goed op de hoogte van alles wat letterkunde en de buitenwereld betrof, en wist ook zijn dochters van jongsaf smaak voor kunsten en wetenschappen in te boezemen.
De familie had een kleinen kring van vrienden en kennissen, en bij geen der dames van dezen stonden de dochters van Van Randerberg in beschaving en ontwikkeling ten achter.
‘Ik moet mijn excuus maken, mejuffrouw,’ begon dokter Deksel verlegen, toen hij zich eenige oogenblikken na het binnentreden van den heer van Randerberg met Rosa alleen aan het tafeltje bevond - de anderen waren een wandeling door den tuin gaan maken, alleen Rosa was achtergebleven om haar werkmandje in orde te brengen - ‘omdat ik mijnheer uw neef zoo scherp antwoordde.’
‘O neen,’ zei Rosa snel, verrast opkijkende. ‘Het is niet aan u om verontschuldigingen te maken, maar aan hem. Als het niet was ter wille van Mina, die bijzonder staat op vrede, zou ik hem anders scherp geantwoord hebben.’
Het jonge meisje was braaf strijdlustig. Als haar neef van Mon Repos met zijn zijdelingsche of rechtstreeksche aanvallen op de Kerk en haar bedienaren kwam, had ze steeds haar antwoord klaar, wat Mina beter vond te laten. Deze meende, dat men de gastvrijheid zoo ver moest drijven, van aan den eigen disch de beschimpingen van anderen op alles wat haar zoo onuitsprekelijk lief was, stilzwijgend te dulden. Honoré maakte van dit begrip zijner nicht gebruik om, zoo gauw hij de kans klaar zag, met zijn klinkende phrasen over dompers, verlichting, vrijheid, ultramontanen, vooruitgang en dergelijken afgesleten rommel voor den dag te komen. Als de rollen omgekeerd waren en hij gastheer of zoon van den gastheer was, deelde hij niet de meening van Mina nopens beleefdheidsvormen; hij gaf dan onbeschaamd aan zijn anti-godsdienstige gevoelens lucht, wanneer de bezoekers bescheiden of slecht bespraakt waren, en beleedigde dan alles wat den katholieken gast dierbaar was.
Hij had een grooten voorraad drogredenen en holle zinnen te zijner beschikking, die wel niet op zijn erf gewassen waren, maar, met handigheid geschikt, en met rappe tong voorgedragen, weinig ontwikkelden overbluften en hem zekeren naam van bekwaamheid hadden verworven bij zijn makkers.
In zijn strijd met Rosa behaalde hij niet altijd de overwinning. Gewoonlijk zocht hij zijn heil niet in het beantwoorden harer tewerpingen; maar in haar te overstelpen met een woordenvloed. Dan draafde hij door, alles voor den dag halend wat de lectuur der laatste dagen hem geleverd had, en hield niet op, voor hij onderbroken werd door iemand die beter beslagen was dan Rosa, of wel de spottende oogen ontmoette van Petra, die veel schik had in de groote gebaren, waarmee hij zijn betoogen vergezelde.
Des conservators gelaat verhelderde. ‘Dus u bent het met mij eens?’ vroeg hij.
‘Ja, zeker,’ hervatte Rosa, glimlachend om de vergenoegdheid, die uit de trekken van den toehoorder sprak.
(Wordt vervolgd.)