verbrokkelde wolkjes als kleine luchtdreumessen stoeiend met de zich verstoppende zon, of na het pas uitsterven van dit leven-brengende licht een stil-effene lucht, sprakeloos, vol ingehouden emotie. Daaronder de groote polders en plassen, sappig geschilderd, in hun groote luie uitgestrektheid hier en daar 'n molen duldend; of wel 't is 'n molen op den voorgrond, brutaal alles domineerend, uitzeggend zijn heerschappij over 't land om hem heen. Dit alles op te merken en tot in je eigen ziel te voelen hoe elk voorwerp zijn bestaan verdedigt, zijn meerderheid doet gevoelen, ziedaar hetgeen Gabriël gezocht en gevonden heeft in de natuur.
Van zulke menschen verwondert het dan ook niet dat zij - kluizenaars der kunst - steden en menschen ontloopen, en, alleen, uren en uren in natuur-meditatie zichzelven kunnen wegmijmeren; verwondert het niet dat de oude Gabriël, volgens eigen zeggen, dikwijls met heimwee nog terugdenkt aan de avonden, waarin hij - languit liggend op de ruïne van Brederode - maar aldoor en aldoor begluurde het ondergaan der zon, het wisselen der tinten over boomen en 't land totdat het laatste licht was verdwenen. Wel wachtte hem en zijn vriend Mauve dan een griezelige nacht - zij logeerden bij gebrek aan geld of aan een betere gelegenheid, ergens op zolder, op stroo met een laken gedekt, en daar knabbelden de muizen zoo gezellig aan - maar wat zou 't? ook het Rijk der kunst lijdt geweld, en alleen de geweldigen nemen het in.
En nu, na deze heele kleine inleiding, een enkel woord nog over bijgaande afbeelding.
Zij, die geen vreemdelingen zijn in het Jerusalem der kunstproducten, zullen dadelijk zeggen: Dat is nou een echte Gabriël! - Hij is bij voorkeur de schilder van groote polders, slootgezichten en Hollandsche molens onder Hollandsche lucht: want Hollander in merg en kleur is hij gebleven, niettegenstaande zijn lang verblijf in België.
De schilderij zelf, waarvan bijgaande plaat een reproductie geeft, is bij vallenden avond - ‘tegen den dag in,’ zooals de schilders het noemen, een natuurmoment waarin Gabriël bij voorkeur zijn landschappen schildert. Tegen den helderen onderhemel en den nagloed der reeds verdwenen zon, nog feller schijnend door de tegenstelling der donkerder bewolkte bovenlucht, staat in zijn veelzeggende eenzaamheid de Hollandsche molen. Het omringende landschap is rustig-eenvoudig, zonder hinderlijke drukte.
Denzelfden molen, met bijna hetzelfde landschap vindt ge in het Rijksmuseum te Amsterdam, op 't schilderij getiteld: Au mois de juillet; molen, grond en water, alles trilt in lichte laaie kleuren tegen een wit-broeiende wolk onder een brandend-blauwe lucht.
Dat het origineel van dezen molen staat onder Overschie, is een kwestie van even weinig belang als de mededeeling dat Gabriël hardhoorig is en een watje draagt in 't oor.
P. Raeskin.