‘De zeelucht,’ had de dokter gezegd, maar de zeelucht moet men in een badplaats genieten, en dáár heengaan kost geld!...
Zoodra mevrouw thuis kwam, ging ze naar een kast en telde haar spaarpot na. Ze had namelijk al jaren lang alles wat ze eenigszins kon uitzuinigen op zijde gelegd als een appeltje voor den dorst. Het scheen haar nogal mee te vallen, want met een vroolijk lachje zei ze tot haar kind: ‘Mia, als 't God blieft, gaan we met Juli naar de zee!’
‘Ja, moedertje,’ zei de kleine, ‘gaan we op reis? Heusch? Toe vertel u eens, hoe de zee er uitziet,’ en den ganschen avond was de kleine veel vroolijker door het prettige vooruitzicht.
***
De dagen gingen nu vlug om. Spoedig was het Mei. ‘Nu nog maar twee maanden,’ juichte Mia, ‘en dan gaan we naar de zee.’
Het was een mooie lenteavond. Mevrouw Van Meerwijk was druk bezig met naaien aan een prachtige zijden japon, Mia zat in een schrift versjes over te schrijven.
‘O, moedertje,’ riep ze vroolijk, ‘wat zal het toch prettig zijn.’
‘Ja, kindje, heerlijk, maar nu moet je rustig schrijven, anders kan mama niet doorwerken, en als deze japon af is, krijgt mama weer geld voor de reis.’
‘Ja, ik zal heel zoet zijn, maar moesje de zee is heel groot, hé; zóó,’ en Mia lichtte haar armpje op en raakte met haar elleboog den inktpot, die op tafel stond.
Mevrouw slaakte een kreet en wilde gauw de lichte zijde terugtrekken, maar het was te laat! Al de inkt was over de fijne, rose zijde gestort; de helft, zoo niet meer, was zeker bedorven.
‘O, moesje,’ riep de kleine, ‘nu is alles zwart, en...’ Maar ze verschrok van het bleek bestorven gelaat harer moeder: ‘Is het heel erg, mamaatje? Ach, wat ben ik stout geweest!’
‘Stil maar, kindje,’ zei mevrouw, moeite doende om die weinige woorden uit te brengen. Met een vloeipapier en doeken zocht ze den inkt nog op te betten, allerlei middeltjes werden beproefd, maar de zijde was en bleef bedorven. Dure, zware zijde van minstens zes gulden de el!
Mevrouw stond zwijgend, met doodsbleek gelaat op en deed haar mantel aan.
‘O, mama, waar gaat u heen?’
‘Ik moet even naar de dame toe, van wie de japon is,’ zei de moeder; tranen verstikten haar stem.
‘Moet u ze nu een nieuwe japon geven? O, zijde is zoo duur! Dan kunnen we niet naar de zee!’ En het bleeke kind begon hartverscheurend te snikken.
‘Ach, Mia-lief, wees nu stil, anders kan ik me niet goed houden; ga nu even naar het meisje....’ Mevrouw Van Meerwijk ging de deur uit.
In wanhoop liep ze de straten door. De dame, mevrouw Van Bergen, woonde wel een kwartier ver, dus had ze tijd om haar gedachten te verzamelen. Wat zou ze zeggen? Wat kon ze doen?
Ze kende mevrouw Van Bergen te goed. Die zou tot den laatsten cent alles betaald willen hebben.... en dan, haar arme Mia! Ze beet zich op de lippen om niet in tranen uit te barsten.
Daar stond ze op de stoep van het prachtige huis, een rukje aan de bel, een keurig gekleede dienstmeid deed open en keek met minachting naar het kale manteltje van ‘die naaister.’ Mevrouw Van Bergen kwam haar in de gang al te gemoet.
een smakelijk pijpje, naar de schilderij van g. jacobides.
Ze was een gezette dame, gekleed in een vuurrood zijden blouse, die haar vuil geel gelaat nog leelijker maakte.
‘Zoo, juffrouw,’ begon ze, ‘u komt zeker passen. Niet? Dan toch stellig morgen, want ik moet mijn japon uiterlijk Zaterdag hebben. Zondag moet ik naar een diner bij baron Van Slochteren tot Hoekland, een intieme vriend van mijn man. Heel intiem! Dus....’
‘Mevrouw, ik kwam u eigenlijk zeggen, dat ik een ongeluk gehad heb,’ bracht mevrouw Van Meerwijk met moeite uit.
‘Een ongeluk!? Toch niet met mijn kostbare japon? Mensch, zeg 't doch gauw!’
‘Ja mevrouw, een inktpot is....’
‘Wat! Een inktpot over mijn rose japon. God, mensch, en dat kom je zoo kalm vertellen, of 't niets is!... Wat denk je wel? alles zeker bedorven! Ja, zeker, maar je moet me alles betalen, versta je, tot den laatsten cent! Daar helpt niets aan, al moet ik het gerecht er bij halen!’
Mevrouw Van Meerwijk tastte in haar zak, waarin ze een biljet van honderd gulden gestoken had, voor ze van huis ging Ze wilde het op tafel leggen en fier heengaan, maar ze dacht aan Mia.... Voor haar kind wilde de moeder zich vernederen.
‘Ach, mevrouw,’ zei ze snikkend, ‘ik zou u graag alles willen betalen, maar mijn kind is ziek. U hebt toch zelf ook kinderen. Heb toch medelijden! De dokter heeft gezegd, dat mijn dochtertje naar de zee moest, ik heb al zoo lang daarvoor gespaard!’
Ze kon niet meer.
‘Naar zee!’ riep mevrouw Van Bergen, ‘nou nog mooier! De dame moet naar een badplaats! Mijn kinderen zijn nog nooit naar een badplaats geweest! Neen, betalen zal je, of de politie...,’
Mevrouw Van Meerwijk luisterde niet meer. Ze lei het biljet op tafel en ging. heen....
Zwijgend kuste ze haar dochtertje toen ze thuis kwam.
‘Maatje, gaan we nu niet op reis?’ vroeg het meisje, dat er opvallend bleek uitzag.
‘Neen, kindje, misschien het volgend jaar.’
Maar het volgend jaar was Mia in den Hemel. Arme moeder!
Magda.