Allerlei.
Een praatje over het zout. -
Het keukenzout is een verbinding van twee in de natuur niet zelfstandig voorkomende elementen, natrium en chloor, waarom het in de wetenschap den naam draagt van chloornatrium. Het is op de aarde in onuitputtelijke hoeveelheden voorhanden, zoodat wij niet behoeven te vreezen, eenmaal ongezouten soep te moeten eten. Het water der zee heeft overal een meer of minder groot zoutgehalte, zouthoudende bronnen komen op tal van plaatsen aan den dag, en het binnenste der aarde bevat een menigte zoutlagen van aanmerkelijke diepte, waarvan er vele nog in 't geheel niet ontgonnen zijn. Daarnaast vindt men in de warme landen bovendien nog zoutpannen in de uitgedroogde woestijn- en steppenmeren, waar men het zout maar op hoeft te scheppen.
De drie manieren om zout te winnen, uit de zee, uit de bergwerken en uit zouthoudende bronnen, waren reeds in de oudheid in gebruik, wel is waar dikwijls in zeer primitieven vorm. Zoo plachten de Germanen naar het getuigenis van Tacitus het water hunner zoutbronnen over brandend hout uit te gieten en te laten verdampen, waarbij het zout natuurlijk zwart werd. In de warme landen, aan de kusten der Middellandsche Zee en ook aan die van den Atlantischen Oceaan in Frankrijk en Spanje, is de afscheiding van zout uit het zeewater gemakkelijk en algemeen gebruikelijk. Zouthoudende bronnen zijn er veel, doch slechts die worden geexploiteerd, welke een hoog percentcijfer zout bevatten, daar anders de opbrengst niet in verhouding zou staan tot den arbeid, die er aan besteed werd.
Het winnen van zout uit de bergwerken is betrekkelijk eenvoudig en goedkoop, maar uitgestrekte zoutlagen, die onmiddellijk voor exploitatie geschikt zijn, zijn niet overvloedig. Bekend zijn de groote zoutbergwerken van Wieliczka in Galicië. Ook Pruisen heeft een zeer rijk bergwerk bij Stassfurt in de nabijheid van Maagdenburg, dat jaarlijks meer dan tachtig millioen kilogram keukenzout oplevert.
De waarde en het gebruik van zout is bekend genoeg. Voor het menschelijk organisme is het van groote beteekenis; het bevordert de spijsvertering en schijnt ook verder in de physiologische processen een gewichtige rol te spelen. Het zoutgehalte van het bloed is bij alle menschen tamelijk gelijk, en de voeding schijnt daarop weinig of geen invloed uit te oefenen.
Werd het zout bij de offeranden van het Oude Verbond veelvuldig gebruikt, ook de katholieke godsdienst kent het. Zoo worden bij het H. Doopsel eenige korreltjes gewijd zout in den mond van den doopeling gelegd, opdat hij, zooals het, in het daarbij uitgesproken gebed heet, voor de onreinheid der zonde bewaard worde en christelijke wijsheid aan den dag legge. Ook bij de wijding van water ontbreekt het zout niet. Volgens de bedoeling van het kerkelijk gebed moet het water, evenals ten tijde van Elizeus, daardoor van alle schadelijks gezuiverd worden, de macht van Satan breken en aan allen, die zich van het met gewijd zout vermengde water bedienen, de gezondheid naar lichaam en ziel en de genade van den H. Geest schenken.
Wanneer Christus zijn apostelen het ‘zout der aarde’ noemt, moet dat evenzeer zinnebeeldig worden opgevat, als wanneer Paulus in zijn brieven tot de Colossers zegt: ‘Uw taal zij altijd liefelijk, met zout gekruid.’
Wat ‘gezouten’ rekeningen zijn, en wat iemand ‘ongezouten’ de waarheid zeggen beteekent, zal wel voor niemand nadere toelichting behoeven.