De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Vrijdag en hadden wij de gewone wekelijksche variatie op het eenvormige leven. Dan kwamen 's ochtends een drietal matrozen op het achterdek en de officier, die verantwoordelijk was voor de bagage. Het groote luik werd geopend, allerlei koffers en kisten werden naar boven geheschen en voor een uurtje op het dek neergezet ter beschikking van de eigenaars. Op zoo'n dag had men alle gelegenheid om de garde-robe van zijn medereizigers en hun pakkunst te bestudeeren. Zoo zag ik van een jeugdig ambtenaar, dat de overhemden, die hij noodig had, onder in een groot koffer zaten, waarvan de bovenste helft met al zijn oude studieboeken en dictaten was aangevuld. En een van de andere heeren werd zóó verlekkerd op de flanellen kostuums van zijn buurman, dat hij ze met geweld in ruil wilde hebben voor zijn winterjas. Niet zonder poëzie was de positie van een jong echtpaar, waarvoor drie groote kisten naar boven kwamen, die wegens absolute onkunde omtrent hetgeen er in was, alle drie ten onderste boven moesten worden gehaald voor een paar nieuwe zakdoeken.
een geheim, naar de schilderij van theo grust.
Tweemalen gedurende de reis werd 's Zondags op het achterdek gepreekt, eens door een predikant en eens door een zendeling, waarbij de meeste passagiers tegenwoordig waren. Voorts werd elken avond tegen halftien door het Duitsche gezelschap in de tweede klasse een korte godsdienstoefening gehouden, die ook door enkele anderen werd bijgewoond. | |
[pagina 277]
| |
Bijna dagelijks hadden wij in den Indischen Oceaan het genot van een prachtigen zonsondergang, vooral als kleine wolkjes teekening maakten aan de westerkim. Eenmaal was het, alsof wij een bergland vóór ons hadden en verscheidene kraters vurige tongen langs de hellingen naar beneden slingerden. Overigens zagen wij niet veel anders dan den grooten waterplas, die te veel ruimte biedt dan dat de schepen er dikwijls dicht bij elkaar zouden komen. Een poging om ons afleiding te bezorgen door een tooneelvoorstelling, aangekondigd bij plakkaat in de territoriale wateren van Sokotora ‘met goedkeuring van het edelachtbaar hoofd des eiland bestuurs,’ mislukte, nadat enkele menschen gedurende een paar dagen rollen hadden geleerd. Wij stelden dan ook, bij gebrek aan beter, veel belang in een boot, die drie dagen achtereen met ons meevoer op zoo grooten afstand, dat wij slechts nu en dan een rookwolk zagen, en waren verdrietig, toen eindelijk geen rook meer voorden dag kwam. Bij de nachtelijke doorvaart tusschen de Lakadiven en Malediven ontsnapte ons het licht van Minicoy wegens te grooten afstand, maar een valk bracht ons bericht van de nabijheid van land en nam gratis passage naar Ceylon in den grooten mast.
president kruger.
Naar de jongste photographie Spoedig kropen een paar matrozen als katten naar boven en werd het beestje gevangen en in een kooi gezet. Dit verdroot een juffrouw, die van de dierenbescherming was, en zij stelde een premie op des valken vrijheid. Bij het naderen van Ceylon werden nog twee andere valken gevangen, maar drie premies was de goede ziel te veel. Twee dieren wilde zij gelukkig maken en beloofde voor elk een kwartje, waarop twee Jantjes verklaarden, dat de Amsterdammers beter betaalden en zij hun beestjes maar zouden bewaren. Zoo kwam het, dat op den 14en November 's namiddags om vijf uur bij Point de Galle, onder tranen van zijn gevangen broeders, plechtig de vrijheid werd gegeven aan den valk van Minicoy. Wij voeren dicht langs de kust, die zwaar begroeid was met hoog hout en tot een heuvelachtige streek opliep, terwijl op den achtergrond hooger gebergte en in de verte de Adamspick zich verhief. Op een vlakke landtong lag een kleine stad en daarachter kwam na eenigen tijd een inham voor den dag, waarin enkele schepen te zien waren. Het meest trok onze aandacht een fraaie, witte kerk op een heuvel midden in het groen, met haar hooge torens, tot ver in den oceaan den lof verkondigend van den Schepper van land en zee. Van den mast werd geseind: ‘alles wel aan boord’; wij voeren nog eenigen tijd onder den wal en om acht uur was van den vuurtoren niets meer te zien en liepen wij door een kleine wending naar het zuiden recht op Padang aan. In de laatste dagen hadden wij stroom tegen gehad, en had volgens de opgaven van den afgelegden weg, die dagelijks na de plaatsbepaling werden gepubliceerd, het schip zijn gewone snelheid niet gehaald. Thans echter werd de stroom gunstig en begonnen wij hoe langer hoe harder te loopen, zoodat de Amalia haar eigen record glansrijk sloeg en haar reputatie schitterend verbeterde. Nabij den evenaar stond wat zee, maar de deining kwam van achteren en was daardoor niet erg hinderlijk. De Wilhelmina daarentegen, die wij tegen kwamen, stampte verschrikkelijk, zoodat op het dek bijna geen passagiers te zien waren. Het regende hier veel en dan was het moeilijk boven een droog plekje te vinden, maar enkele buien brachten een heerlijke afkoeling en werden daarom na de groote hitte, die wij bij Ceylon hadden gehad, dankbaar aanvaard. Op een ochtend werd plotseling een alarmsignaal gegeven: matrozen en Javaansche bedienden holden over het dek, groote slangen werden aangesleept en op de pompen gezet en in een minimum van tijd spoten vijf flinke stralen in de lucht ter zijde van het schip. Het was maar exercitie, doch stel u den schrik onder de passagiers voor, sommigen hun zwemgordels halend, anderen roepend om de sloepen, een der heeren het Italiaansche beeldje reddend, dat hij te Milaan voor vier franks had gekocht (terwijl het in Holland een gulden kostte), ware het niet, dat den vorigen avond, heel in het geheim, een kleine waarschuwing was gegeven. Op den 18en November verkondigde des avonds het licht van Poeloe Bedjo, dat wij in Nederlandsch-Indië waren aangekomen. Daarop kregen wij 's nachts zoo'n regen, dat de officier op de brug geen uitzicht meer had | |
[pagina 278]
| |
en tot den morgen moest gewacht worden om de kust van Sumatra te naderen. Gelukkig klaarde het toen op en konden wij onze oogen vergasten aan het grootsche bergland en de lieve eilandjes, die er voor liggen. Aan het landeinde der Koninginne-baai werd de Emmahaven zichtbaar, waarin na eenigen tijd onze boot aan de kade lag.
binnenhaven en opslagloodsen te tandjong priok (java.)
Hier was voor de equipage heel wat te doen. In de eerste plaats moest water worden ingenomen, dat uitstekend te krijgen was en op zeer eenvoudige wijze door slangen in het schip werd gebracht. Voorts moest een gedeelte van de lading worden gelost, de mail voor Padang worden afgegeven en moesten verscheidene passagiers met hun bagage van boord. Eindelijk moest de steenkoolvoorraad voor de reis in den Indischen Archipel worden opgedaan, daar zoowel op dit traject als op de thuisreis tot Aden of Perim de Amalia Ombiliënkolen verstookt, waartoe een tijdelijke wijziging in de roosters noodig is. De haven is door een pier en een eilandje afgesloten en wordt omgeven door steile bergen, van onder tot boven welig met tropische planten begroeid; op een klein plateau, slechts weinig boven de zee verheven, vindt men de loodsen, het station en wat verder tot den dienst van de haven behoort, terwijl tegen een helling het belangwekkend kolendepôt is aangelegd met zijn sporen op verschillend niveau en zijn fraaie stortinrichtingen. De spoorweg leidt over een laag zadel, door de inlanders ‘gebroken bergrug’ genaamd, in een kwartier naar Padang, waar wij met ons vijven, dames en heeren, in karretjes op twee wielen met galoppeerende paarden, schuddend en stootend, een uurtje voor ons plezier uit waren. 's Middags om vijf uur verlieten wij de haven, die met een drietal booten van de Pakketvaart en een keurig gouvernementsstoomertje een vroolijk gezicht opleverde, dat spoedig door dichten regen werd bedekt. Den volgenden dag ontstond onder de kust van Sumatra bij enkele menschen nog neiging tot zeeziekte en mijn overbuur aan tafel, die champagne beloofd had, als hij vrij bleef van deze kwaal, begon zoo gruwelijk bleek te zien, dat niemand een cent voor mijn aandeel in de flesch wilde geven. Gelukkig bleef het in het algemeen bij booze neigingen en had de administrateur alle succes met het groote diner, dat 's avonds tot afscheid werd gegeven. Toen de zon weer opging, was het 21 November en de laatste dag van onze reis. Wij waren met prachtig weer en in rustig water bij Krakatau, hadden later rechts den witten vuurtoren van Anjer, van waar onze komst naar Batavia werd bericht, voeren om den schilderachtigen hoek van Bantam en kwamen daarna tusschen de Duizendeilanden, die als zooveel duizenden drijvende tuintjes op het water lagen. Een groot aantal kleine prauwtjes met inlanders, die aan het visschen waren, gaf leven aan deze vriendelijke omgeving. Op de boot was alles in rep en roer. De koffers uit het ruim kwamen voor het laatst naar boven en elke passagier had het druk met in- en overpakken van zijn goed. Nieuwe kleeren kwamen voor den dag en enkele menschen begonnen er zoo mooi uit te zien, dat men ze bijna niet herkende. De mail werd op het dek gebracht, een groote massa zakken opgestapeld met postpakketten voor St. Nicolaas, en alles voor de aankomst gereed gemaakt. De lunch werd een weinig vervroegd, de champagne aandeelen kwamen tot hun recht en alle passagiers stonden op het dek, toen wij om halféén tusschen de pieren naar binnen voeren en het vlag saluut gebracht werd aan Harer Majesteits wachtschip in de haven van Tandjong Priok. Op de kade stond het vol met menschen, Europeanen en inlanders, die als het ware het schip bestormden, toen de plank was gelegd. Het weerzien van familie of vrienden, de reclame van de agenten der groote hotels, het uitreiken van brieven en de zorg van enkelen om spoedig aan wal te komen, veroorzaakte groote drukte op het dek. Aan alle kanten werd verwelkomd en afscheid genomen en niemand vergat een hartelijk woord van dank te brengen aan den commandant, die dit door zijn goede zorgen en zijn aangenaam optreden dubbel en dwars had verdiend.Ga naar voetnootI) Langzamerhand gingen de passagiers van boord en om halfdrie zat ook ik met mijn gezin in den trein naar Batavia. Zoo aanlokkelijk als de schoone natuur is bij de Emmahaven, zoo weinig aantrekkelijk is het vlakke, moerassige land achter Priok. Maar de treinrit duurde niet lang en spoedig stonden wij te midden van ontzaglijke drukte aan het station in de benedenstad. Hier wachtte ons een goede vriend met de boodschap van zijn vrouw, dat alles voor onze ontvangst gereed was. De invasie leek mij wel wat sterk, maar er zijn menschen in de wereld, wier vriendschap voor geen lasten wijkt: het aanbod werd volgehouden en dankbaar aanvaard. De stoomtram bracht ons naar de bovenstad, en toen wij 's avonds gezellig zaten te babbelen, was het of wij nooit uit Indië waren weg geweest. |
|