Op de Parijsche Wereldtentoonstelling.
(Slot.)
X.
Oud Parijs.
Over het algemeen valt deze onder-afdeeling der Expositie een weinig tegen, en wie Oud-Holland zag, meesmuilt over Oud Parijs, hoewel Robidaa er zijn gunstig bekenden naam aan verbond.
oud parijs op de parijsche wereldtentoonstelling.
Of wij het eens zijn met de klagers, welke zich bekocht noemen, wanneer zij hun frank entrée geofferd en deze ouderwetsche straatwijken doorwandeld hebben? Ook hier zou ons antwoord moeten luiden: ‘Een kwestie van smaak.’ Wij kunnen het echter ook anders inkleeden en zeggen: ‘Het uiterlijk van Vieux Paris wisselt met de uren, waarop het bezocht wordt.’
Kom er bij voorbeeld 's morgens of op den avond als de bewoners van de Seine stad aan tafel plegen te gaan of te zitten, en de verveling en de langwijligheid schijnen van de geveltjes uit alle vensters op u neer te dalen. Bijna geen levende ziel in de straten; achter de toonbank van de winkels, er moge ‘l'Image de St. Pierre’ of een ander uithangbord aan de ijzeren staven boven de deur zijn aangebracht, vindt gij vrouwen en meisjes bezig met haar maal.
‘Een gedachtenis van Oud-Parijs, mijnheer?’ roepen ze u met een vollen mond toe, werktuiglijk meest, want onmiddellijk vestigen zij weer de volle aandacht op het eten en laten u verder over het weinig comfortabele plaveisel uw pad zoeken, uw weg vervolgen.
Wie op deze uren van den dag Robidaa's schilderachtige reconstructie van het voormalig Parijs voor het eerst bezoekt, neemt er een onaangenamen indruk van mee, of zegt minstens, als hij onder de zijnen in Holland is teruggekeerd: ‘Ik zag Oud Antwerpen, Oud-Amsterdam, en ik moet je eerlijk bekennen, dat Oud Parijs er geen hand water bij heeft.’
Onbillijke beoordeeling, ten deele althans! Immers, de bezoeker zag ‘Vieux Paris’ gelijk het niet gezien moet worden. Wil men een juister, billijker maatstaf kiezen, het ongunstig oordeel zal merkelijk worden gewijzigd.
Binnen deze ruimte rondwandelen, wanneer alles uitgestorven is, staat gelijk met zich zelven vrijwillig een genot te bederven.
Mangelt hier de ietwat uitgelaten vreugde eener drukke menigte, 't wordt als een lentelandschap zonder zon. De wachters in hun kleurige kleederdracht, de pijpers en wat daar verder omwandele in het gewaad van eenige eeuwen her, zij allen geven den indruk van verdwaald te wezen in een vreemde buurt.
Ga 's avonds naar Oud-Parijs. Bij het licht der electrische lampen, terwijl uit de openstaande herbergdeur een lustig drinklied u tegengalmt, de muziekinstrumenten met elkaar wedijveren in schelle luidruchtigheid, krijgt deze plek een geheel ander aanzien, kent men haar niet meer terug.
Of er dan alles op berekend is, dat een brooddronkenheid, als wij op de doeken van een Teniers, een Jan Steen aantreffen; de uitgelatenheid eener boerenkermis haar bacchanaliën hier moet vieren, wil Oud-Parijs op zijn fraaist wezen? Geenszins. Doch er moet vroolijkheid zijn. Het volle leven moet bruisen en joelen door deze bochtige straten; van alle kanten dient gij er aan herinnerd, dat de Parijzenaar, ook honderden jaren terug, van een jolig liedje, een vollen kroes, een lustig walsje hield.
Dan zijn de zonderling uitgedoste mannen en vrouwen geen stuitende anachronismen meer; dan vloekt de stemming van den bezoeker niet langer tegen die van de omgeving, waarbinnen hij voor een uurtje verwijlt. Dat alleen wil ik beweren en de waarheid dezer bewering zal eenieder toegeven, die er de proef van nemen wil.
Colonne, met wijlen Lamoureux de man der groote Parijsche concerten, zou in een der uitgestrekte zalen van ‘Vieux Paris’ geregeld muziekuitvoeringen geven. Deerlijk is deze onderneming mislukt, wat reeds de eerste weken viel te voorzien. De echte liefhebbers van muziek schenen den tocht 's avonds te ver te vinden, de voorkeur te geven aan de gewone winterconcerten, terwijl het gros der bezoekers, verslingerd op groote trom en tjingeltjangelmuziek, liever zijn schreden richt naar de rue de Paris, de straat van Parijs, overbuur langs de Seine van de straat der vreemde volkeren.
Daar heeft de muze van een plattelandskermis haar zetel opgeslagen. Daar wedijveren de clowns met elkaar in potsierlijkheid van tatoëering en in logenachtige opsnijderij. 't Is de expositie, gezien van haar ongunstigste zijde, en we verheugen ons, dat Oud-Parijs weigerde aan dit kermisvolkje gastvrijheid te verleenen.
Want men bewere wat men wil, het werk van Robidaa is en blijft een fraai, een artistiek werk.
De teekenaar had slechts een smalle strook gronds van 300 meter lengte te zijner beschikking. Eén gedeelte boven het andere bouwend, vermocht hij bekende gebouwen, kerken en pleinen in zoo grooten getale hier terug te geven. Met de oude teekeningen vóór zich kan men er over oordeelen met hoeveel nauwgezetheid hier gearbeid werd.
Komt men van den kant der Alma-brug, dan vindt men als ingang de vroegere poort Sint Michaël. De uitgang (‘Auberge des Nations,’ waar de vertegenwoordigers der verschillende naties elkaar niet verdringen) wordt gevormd door een reconstructie van den ‘toren van het Aartsbisdom.’
Tusschen die twee uitersten treffen we aan de ‘Pont au Change,’ gelijk men die o.a. beschreven vinden kan in Victor Hugo's Notre Dame de Paris, d.w.z. de oude brug met haar kiosken of kleine winkelhuisjes van dien tijd, waar druk gekocht en verkocht werd; de oude Hallen, het voormalig Paleis van Justitie met de trap, naar de Rekenkamer geleidend; ‘le grand Châtelet,’ een oude sterkte; de woning, waarin Molière het levenslicht zag; de kapel van den H. Julianus, bijgenaamd ‘des Ménétriers’ enz.
Niet alles in dit Oud-Parijs dateert uit denzelfden tijd. We zouden het daarom niet oneigenaardig kunnen doopen: Parijs in den loop der eeuwen.
De Renaissance, de middeleeuwen, de zeventiende- en achttiende eeuw, werden door den bouwmeester op contributie gesteld. Het was hem minder te doen, om een geheel te krijgen, dat naar tijdorde onberispelijk het eene deel aan het andere verbond, dan wel om het typische en het schilderachtige, naast het historische van het vroegere Parijs aan dit stukje der Seine-boorden te herbouwen.
Wanneer gij een zonnigen dag uitkiest voor een tochtje langs de rivier, ook dan, evenals bij de prettige drukte van een feestavond, zult gij Oud-Parijs op zijn voordeeligst kunnen zien.
Al die geveltjes, bont en grillig door elkander gemengeld; die koepeltjes en torenspitsen als oude bekenden zich spiegelend in de Seine; het ondergedeelte der gebouwen, ruw afgeplankt, maar behangen met lange slingers van bloemen en groen, zijn naaktheid verbergend onder een tooi van frisch gebladerte - ook gij zult ze bewonderen en schoon vinden.
Wilt gij echter volharden bij uw eerste uitspraak: ‘Oud Amsterdam, Oud-Antwerpen waren schooner,’ het zij zoo.
Ontzeg echter ook Robidaa de hulde niet, waarop hij recht heeft. Wij voor ons, ofschoon verwend door de reconstructie van andere oude steden, blijven meenen, dat de Parijsche wereldtentoonstelling een der fraaiste parelen in haar kroon derven zou, bijaldien Oud-Parijs hier niet verrezen was.
Lms.