De ‘Lievertjes’ in Brazilië.
Eenige maanden geleden vertrok een mijner vrienden en oud-leerling als missionaris naar Brazilië. Alvorens zich voorgoed in 't binnenland van dit uitgestrekte rijk te vestigen, was hij verplicht, ter wille van het heete klimaat, eerst eenige weken aan de kust te verblijven, toen in de opvolgende stad landwaarts. Onder dat trapsgewijs vertoeven leerde hij geducht het Portugeesch met zijn alleraardigste dialecten en - nam kijkjes in de school.
Uit zijn brieven verzamel ik thans de brokstukjes over het schoolleven der vrijheidminnende Braziliaantjes. Ik meende dat ‘kiekje’ interessant genoeg om het den lezers der Illustratie ten nutte aan te bieden. Bij voorbaat echter mijn verontschuldiging, dat er geen officieele gegevens in voorkomen; doch het ‘kiekje’ van een veertigjarig priester, die onderscheidene landen doorkruist en doorzworven en bijna een dozijn talen - doode en levende - onder de knie heeft, mag aanspraak maken op oorspronkelijkheid en waarheid. Te meer wijl het zonder bijoogmerk voor tijdschrift of dagblad gegeven werd. Bovendien geven onze groote handboeken over Land- en Volkenkunde bijna niets over dat Paradijsland met zijn tien à elf millioen inwoners; met den grootsten stroom der geheele aarde, de Amazone; met zijn cacao, vanielje, koffie, suiker, katoen en tabak; met zijn welvarende Duitsche landbouwkolonies; met zijn verfhout en diamantrivieren; met zijn blanken, negers, Indianen en Jambo's of kleurlingen.
Daar is geen land op den aardbodem te vinden, waar het onderwijs zoo v r ij is als in Brazilië. Schooldwang of leerplicht bestaat er niet, en zou er ook niet kunnen bestaan, wegens de ontzaglijk groote afstanden.
Tusschen haakjes, een voorbeeld van deze afstanden.
De paters der Serafijnsche orde hebben een pas gevestigd huis in Noord Brazilië, standplaats Manaos aan de samenvloeiing van de Rio Negro en de Amazone, en een nederzetting in Zuid-Brazilië, Cabo Frio geheeten, bereikbaar langs de zeestad Rio de Janeiro en Petropolis. Den afstand nu van Manaos naar Cabo Frio af te leggen, gaat moeilijker, omslachtiger, en langzamer dan van Manaos naar Rotterdam, waar men vijf en twintig dagreizen voor noodig heeft.
Van de Brazilianen kan zeker vier vijfde niet lezen of schrijven, en bij het overblijvende een-vijfde zijn nog krukken en sukkelaars met den hoop.
Dat men zich in dat vruchtbare land niet toelegt op onderwijs en wetenschap blijkt uit het feit, dat in 1889 te Rio de Janeiro - de hoofdstad van Brazilië - met een bevolking van een half millioen inwoners, waaronder tachtig duizend kinderen, geen zeven duizend kinderen de school bezochten.
Collegia en gymnasia zijn in alle steden te vinden, zoo men daaronder verstaat, wat wij kostscholen noemen of bijzondere inrichtingen van hooger onderwijs. Een eigenlijk gymnasium is er maar één in heel Brazilië.
Op de meeste collegia kan men den graad van bacharel, dat is: bachelier of baccalaureus, behalen en daarmee zijn de Brazilianen hoogst tevreden. Dan laten zij zich Senhor Doctor, dat is, mijnheer de doctor, noemen, en zoo'n titel beteekent daar iets. 't Is een glorie voor een geheele familie en staat gelijk bij onze Roomsche landgenooten met monseigneur.
Van middelbare of hoogere burgerscholen is er geen sprake, en met het lager onderwijs is 't allerdroevigst gesteld.
Daar 't onderwijs voor geven en nemen geheel v r ij is, zoo ontmoet men er dingen, die bij ons een eeuw geleden in zwang waren. De onderwijzer is niet zelden een verloopen koopman, een soldaat of avonturier aan lager wal, zonder opleiding, zonder vorming, zonder kennis, maar ook zonder zelfopofferenden ijver. Geen enkel ‘meester’ daar kan begrijpen, wat Clemens Brentano zoo schoon gezegd heeft: ‘Wilt gij zeegnen, leer' een kind!’
Zoo was in de mooie stad Petropolis, met electrisch licht en electrische trams, voor eenige jaren een hoofd der school uit Polen, een Polak alzoo van de bovenste plank. De man gaf zich uit als onderwijzer in Portugeesch en Duitsch, hetgeen een bekoring was voor de vele Duitsche kolonisten, die daar Lun brood verdienen.
Op stuk van zaken bleek, dat de kerel slechts een weinig Portugeesch had aangeleerd en zijn Duitsch brabbelde en radbraakte als onze kalverkooplui. Zijn rijk duurde dan ook maar kort, de ouders hielden de weetgierige ‘lievertjes’ eenvoudig thuis. Zoo men 's mans doopcêel bij gemeentebestuur of ‘schooltoezicht’ had gelicht, zou men te weten zijn gekomen, dat de Polak op zijn vak reisde, gelijk bij ons de goochelaars en tandentrekkers, en zich overal den titel van ‘meester’ aanmatigde.
Het woordje ‘tucht’ is in geen enkel Braziliaansch woordenboek op school te vinden. De kleine Braziliaan bemint, evenals zijn oude heer, hartstochtelijk de vrijheid: geen banden, geen boei, geen dwang. Orde en regelmatigheid bevalt hem in het geheel niet, en hij gevoelt zich net thuis in het dwangbuis van tucht en onderwerping als het wilde paard in de omheining. Zijn aard is die van den vrijen vogel en den vlinder uit zijn mooi land: vliegen, waarheen hij wil en rusten waar het hem goeddunkt.
Als men een schoolgebouw voorbijgaat, kan men het terdege merken: niet zelden loopen de kinderen ordeloos rond, of hangen ten halve door de ramen om de voorbijgangers aan te staren. 't Gelijkt meer op een bewaarschool voor grooten dan een taal- of leerschool. Vooral in Petropolis - en natuurlijk op andere plaatsen ook - wordt de toestand gezonder.
Sedert 1896 is daar een klooster van Duitsche paters Franciscanen, die tegelijk met de Duitsche zusters van Sint Catharina dadelijk scholen hebben opgericht zoowel voor jongens als voor meisjes. Dat onderwijs werd natuurlijk geheel op Duitschen leest geschoeid en moet na verloop van tijd onschatbare vruchten opleveren. 't Kan niet uitblijven, of de godsdienstige adem van dat katholiek schoolwezen zal den geest van lauwheid, onverschilligheid en geloofsafval verdrijven en de komende geslachten bezielen met ijver en nauwgezette plichtsbetrachting, ten bate van Kerk en maatschappij. Als deze kinderen tot huisvaders en huismoeders zijn opgegroeid, zullen zij op hun beurt den goeden, frisschen geest aan volgende geslachten meedeelen. Zoodoende wordt een kern gevormd, die bestand is tegen den invloed van tijd en zedenbederf.
De kinderen in de paters- en zusterschool, die van Braziliaansche ouders afstammen, leeren uitsluitend Portugeesch. De Duitsche kolonisten leeren beide talen; doch opmerkenswaardig als men die kinderen hoort en ziet spelen en joelen, dan hoort men geen enkel Duitsch woordje: alles rabbelt en babbelt Portugeesch. En dat is zelfs zoo sterk, dat pas aangekomen schoolgasten, die in 't huis van hun Duitsche ouders niets dan hun moedertaal hebben hooren spreken, op de speelplaats dadelijk de noodige Portugeesche babbelarij gereed hebben. Toch hebben de kleine Duitschers hun landaard behouden. Op het gezicht zelf kan men ze kennen, net als bij ons de ‘interessante Oosterlingetjes.’ De Duitschertjes zijn altijd, zelfs met hun kuren, grillen en guitestreken, van de Braziliaantjes te onderscheiden, zoodat als een echte scheldnaam geldt: ‘Allemàs, allemàs!’ hetgeen hier te lande klinkt als de bekende uitdrukking: ‘Mof, mof!’
Toen voor eenigen tijd de gardiaan van het klooster zijn naamfeest vierde, moest ZEw. natuurlijk door de kinderen in de school gecomplimenteerd worden. Ook de Hollandsche paters werden uitgenoodigd, en maakten gretig van de gelegenheid gebruik, om het dartel volkje nader te leeren kennen. 't Was een ware feestvreugde.
Genoegen en dankbaarheid lag op het gelaat der scholieren te lezen, want alle katholieke scholen zijn geheel kosteloos opgericht en onderhouden. Vandaar ook die buitengewone invloed der leermeesters.
Enkele jongens brachten wat eieren mee in een zakdoek geknoopt, sommigen kistjes en