Hij zat naast haar met de ellebogen op de knieën en het gelaat in de handen verborgen; zijn schouders schokten zacht, alsof hij onhoorbaar snikte. Charlotte sprak over den angst, dien zijn moeder om hem had uitgestaan, van haar ziekte; er was een klank van tranen in haar stem, die hem onbeschrijflijk aandeed.
‘Heb je Ernest naar huis geroepen?’ vroeg hij aarzelend, toen zij zweeg en starend in de duisternis daarbuiten keek.
Zij knikte. ‘Hij zal nu al wel thuis zijn, ik hoop het voor Marie.’
‘Ik zag hem aan het station, daarom ontvluchtte ik je, ik meende, dat hij bij je was en.... en ik wilde hem niet onder de oogen komen.’
‘Bruno, waarom ben je zoo tegen je broer? Hij heeft het zoo goed gemeend,’ zei ze verwijtend het hoofd schuddend.
‘Daarom juist, Charlotte, ik heb hem miskend, dat weet ik nu.’
Plotseling wendde hij zich tot haar en fluisterde hevig ontroerd: ‘Lotje, weet je, waaraan je het te danken hebt, dat je mij nog vondt, weet je wat mij teruggehouden heeft van dien vreeselijken stap, waartoe het zelfverwijt me trachtte te drijven? Hier, deze eenvoudige ring, dien je dien morgen wegwierp.... o, je had gelijk, Lotje, je had gelijk, hij was niet meer waardig aan jou hand gedragen te worden. Maar toch deed het me pijn, de schooljongen was nog niet dood in mij.’
‘Zwijg, ik bid je, zwijg daarvan,’ stamelde het meisje verschrikt.
‘Zie je, toen ik vannacht rusteloos ronddwaalde, was het of de duivel zelf naast me sloop en me wijs maakte, dat slapen en vergeten het beste was; al het goede, dat moeder me geleerd heeft, was ik vergeten, overal, waar ik zag, was het zwart, telkens weer zochten mijn vingers het wapen in mijn zak, en eens kwam ik er toe, den loop van het pistool tegen de slapen te zetten, maar toen.... nooit vergeet ik de ontzetting van dat oogenblik, toen zag ik twee oogen, die van moeder, ze stonden vol tranen van bloed, en meteen zakte mijn hand en vergeefs poogde ik ze weer op te heffen, ik kon niet, mijn arm was verlamd. Daarop was het me, of ik een koude, harde stem hoorde zeggen: “Bruno Leermans heeft zich doodgeschoten,” Dat onverbloemde woord deed me het wapen ver wegslingeren, ik dacht aan moeder, aan jou en de anderen, die door mijn daad voor altijd aan den smaad der wereld zouden worden prijsgegeven. Het eenige, dat me uitkomst bood, was het water; daar zou geen spoor van schuld achterblijven, dat de tongen in beweging kon brengen. “Door de duisternis misleid” zou het heeten, en niemand zou het durven uitspreken, dat vrije wil mij.... maar ook daar bij het water keken mij twee oogen aan vol toorn en minachting, jou oogen, Charlotte. “Mij kan je niet misleiden, lafaard, ik schaam me over je, die te laf bent om goed te zijn, te laf ook om te boeten.” Dat las ik in je blik en ik riep het me zelf in woeste verachting toe, dat je gelijk had, dat ik een lafaard was en klemde me aan een boom vast, de tanden opeengedrukt, de oogen gesloten; zoo worstelde ik om ten minste eenmaal sterk te zijn, me zelven te overwinnen....’
Roerloos luisterde het jongemeisje naar die sidderende stem. Bruno schilderde niet het tooneel van dien nacht, neen, hij doorleefde het opnieuw, en gaf slechts onbewust weer wat hem vervulde en pijnigde. ‘Toen was het me of er iets warms mijn hart trof en er een ster schitterde in het zwarte om me heen, het was de ring, die in mijn borstzak geborgen was, jou ring; mijn vingers raakten het kleine, gouden ding bijna schuw aan, ik had er eerbied voor; het scheen me een bode van jou, die me zei, dat ik niet mocht wanhopen, doch moest terugkeeren, om.... om mijn plicht te doen. Niet waar, Lotje?’
Zij legde de hand op zijn arm en boog het hoofd. ‘Ja, Bruno, broeder, goed maken....’ Haar stem smolt weg in haar aandoeningen.
Het rijtuig keerde terug bij den tuin van Dennenhof, Bruno stond voor het hek en staarde in het licht, dat zwak door de vensters drong; zijn voet weigerde verder te gaan en onwillekeurig keek hij smeekend om naar Charlotte.
Op hetzelfde oogenblik stond zij reeds naast hem en vatte met een stevigen druk zijn hand; zoo voerde zij hem den tuin binnen. Daar hield hij haar staande en knielde voor haar neer, schreiend als een kind; ook haar zelfbeheersching dreigde haar te verlaten.
‘Charlotte, Lotje.... vergeef me,’ smeekte hij zacht, ‘vergeef me alles.’
‘Bruno, alles, alles heb ik je vergeven, zou ik anders mijn woord hebben kunnen houden? Sta nu op, ma wacht je immers.’
‘Ik dank je en.... God zegene je,’ fluisterde hij als in gebed.
Toen stond hij op en zij leidde hem naar binnen. Met neergeslagen oogen volgde hij haar; in de huiskamer zat Piet te teekenen; toen zij binnentraden, wierp hij zijn trekpen weg en vloog met een kreet van blijdschap den teruggekeerde om den hals.
‘Ben je daar eindelijk, dwaallicht; waar heb je toch gezeten; waarom heb je mij niet liever eens mee op reis genomen?’ vroeg hij verwijtend.
Bruno ontweek zijn blik, maar omarmde de slanke jongensgestalte met zooveel hartelijkheid, dat de aanhalige kleine man van voldoening lachte.
‘Nu ben je eerst een aardige broer voor me, ik dacht, dat je vroeger niets van mij hield, en dat doe je toch wel, hè Brun?’
Zijn vingers trokken plagend aan Bruno's rijke lokken, maar op eens liet hij hem los en trad terug. ‘Ma is ziek, Brun, ga gauw naar haar toe.’
In de ziekekamer zaten Marie en Ernest hand in hand voor het bed der sluimerende moeder. Charlotte trad alleen binnen en wenkte Marie, die haastig de kamer uitsnelde, op Bruno toe, want zij hield van hem ondanks al zijn gebreken en misslagen. Ernest trad echter op het doodsbleeke meisje toe en trok haar tot zich.
‘Arm, arm kind,’ fluisterde hij vol teeder beklag, ‘wat moet je hebben uitgestaan, om.... dien plichtvergetene. Kleine, trouwe, dappere, geen oogenblik ben je me uit de gedachte geweest sedert Marie me vertelde wat dat zoogenaamde onderhoud met je voogd beteekende; de onrust om je deed haar verklappen wat zij beloofd had te zwijgen.’
Hij deed haar den mantel af en wierp haar hoed op een stoel; met een dankbaar glimlachje liet zij hem begaan.
‘Hoe afgemat zie je er uit, het haar verward, de oogen roodgeschreid. Arm, goed kind, zooveel toewijding aan zulk een ondankbare zaak.’
‘Stil, Ernest, zeg dat niet, stemt je de gedachte dan niet weeker, dat je hem bijna.... verloren had voorgoed, dat hij...’
‘Pleit niet te warm voor hem, kind, je zou me doen denken, dat men eerst een laagheid moet begaan, om in aanmerking te komen.’
Wees niet zoo hard, Ernest, steek hem de hand toe, hij is gestruikeld, omdat hij zwak was, jij bent de sterke, het is je plicht hem op te helpen.
Hij zag haar lang in de betraande oogen. ‘En als ik dat niet doe?’
‘Je zult het doen, je eigen hart dringt je er toe,’ zei ze met innig vertrouwen, dat hem weldadig aandeed.
‘Kom dan mee, jou, tooveres, en zie hoe ik je gehoorzaam.’
Marie sloop weer op haar teenen naar het ledikant der nog steeds slapende, terwijl Ernest met Lotte de zijkamer binnenging: het was een ontroerend gezicht, de aandoening van dien forschen, trotschen jongen man, nu zoo klein en nederig in zijn smart.
‘Bruno!’ sprak Ernest zacht. Hoe diep en treffend trilde dat geluid.
‘Ernest, wil jij.... wil jij me dan toch nog erkennen?’
‘Zie me in de oogen en zeg of ik je onrecht aandeed, toen, dien dag....’
‘Neen, Ernest, je had gelijk, ik had schuld. Zeg niets meer, Ernest, zeg niets,’ klonk het als een kreet van bittere wanhoop, ‘ik heb immers me zelven al genoeg gestraft.’
Zijn blik volgde Charlotte, die haastig het vertrek verliet.
Ernest voerde zijn broer mee en drukte hem neer op den stoel voor het ledikant der slapende. ‘Neen, geen geluid.... iedere aandoening doet haar kwaad, wacht stil haar ontwaken at, en dan.... doch dat behoef ik zeker wel niet te zeggen.’
Charlotte had zich naar haar kamer begeven en zich op het lage rustbed geworpen. Met de handen voor de oogen bleef zij onbeweeglijk liggen, toen Marie binnentrad.
‘Lotje, drink eens, ik heb wat voor je klaar gemaakt, dat je goed zal doen, toe, neem het maar, je houd er zooveel van.’
Onwillig duwde het meisje de vriendelijke hand weg. ‘Ik heb niets noodig dan rust, Marie, laat me toch een paar uren alleen,’ bad ze met flauwe stem, ‘ik kan niet meer.’
‘Lief, dapper zusje, kom hier, ik moet je eerst bedanken voor je heldendaad. God, ik ben toch zoo dankbaar, dat hij terug is....’
‘Ja, ja, ik ook, maar ga nu weg; moet ik toch drinken? Geef dan maar hier. Maar ga nu dadelijk heen, ik ben moe, doodmoe....’
Mevrouw Leermans ontwaakte en sloeg langzaam de oogen op, een schemer van herkenning glansde er in. Bruno lag bij haar geknield, het gezicht in de kussens gedrukt, zij zag hem niet.
‘Drinken,’ mompelde zij zacht. Haastig richtte de jongeman zich op en reikte haar het glas, zijn hand beefde.
‘Houd mijn hoofd vast,’ vroeg ze zwak, een poging doende om zich op te richten. Hij sloeg zijn arm om haar schouders en nu viel eensklaps haar blik op hem, met een starende uitdrukking. Een siddering doorvoer hem, hij verbleekte tot in de lippen.
‘Bruno! Jij? Heb ik dan gedroomd, een langen, langen droom?’
Hij zette het glas neer en drukte het gelaat op haar handen.
‘Moeder, vergiffenis,’ smeekte hij ootmoedig, ‘vergiffenis.’
‘Jongen, hoe ben je daartoe gekomen, misbruik te maken van eens anders naam.... hoe dikwijls heb ik al niet in je erfdeel moeten ingrijpen om je schulden te dekken, hoe moeilijk viel me dat, en toch, ik mocht je zuster en broers niet te kort doen om jou lichtzinnigen overmoed.’
‘Zij weet niet alles, niet alles,’ dacht Bruno ontzet, ‘o die bekentenis.’
‘Zal het nu voorgoed uit zijn, zal je dien verderfelijken vriend vermijden en een rustig, verstandig leven leiden als Ernest? Dan vergeef ik je.’
‘Ja, moeder, ik beloof het.’
‘Bruno, dan is het goed, je hand, jongen. Maar nu.... heb je mij alles gezegd?’
Hij hijgde naar adem; neen, neen, het ergste moest nog volgen. Een gedachte kwam in haar hoofd op, maar.... dat kon niet zijn en toch.... ‘neem, Heer,’ schreide weeklagend haar ziele, ‘neem dat kruis weg, het is te zwaar voor mijn schouders.... doch móet ik het dragen, behoed mij voor vertwijfeling.’
‘Bruno, ik heb zooveel van je verdragen, je zooveel vergeven, wees mij in één zaak ter wille, je begrijpt me wel, ik behoef geen naam te noemen.’
Hij wendde het hoofd af en zweeg.
‘Vraag ik in dat ééne nog te veel van je kinderlijke gehoorzaamheid? Hebben mijn oogen dan verkeerd gezien, als ik Charlotte voor je bestemde?....’
Zijn zwijgen op deze vraag was welsprekend.
Haar hoofd zonk diep in de kussens, haar oogen sloten zich. ‘Arme Lotje,’ fluisterde zij langzaam.
‘Moeder!’ bad hij, ontsteld op haar toesnellend.
‘Weg,’.... mompelde zij dof, ‘weg.... je hebt het gewild!’
Als vernietigd boog hij het hoofd. Toen kuste hij haar hand en fluisterde:
‘Ik heb het verdiend.... maar het valt zwaar.’
Ernest, die alles gehoord had, boog zich over haar heen en legde de hand zijns broeders in die zijner moeder. ‘Mama, vergeef hem. Zij heeft ook vergeven.’
‘Ik vergeef je..., om harentwille,’ prevelde ze; toen keerde zij haar gelaat naar den muur.