Op de Parijsche Wereldtentoonstelling.
XI.
Het paviljoen van Italië.
Aan den ingang van de rue des Nations, vlak bij de Invaliden-brug, heeft Italië zijn paviljoen opgetrokken. Men ontwaart in de verte reeds den hoogen vergulden koepel, geflankeerd door twee kleinere aan de beide hoeken. Het geheel is een fraai bouwwerk in zuiver Italiaanschen renaissance-stijl.
Toen eenige weken vóór de opening der Expositie het uitwendige van dit paviljoen nog enkel kalk was; de tallooze beelden, in twee helften verdeeld, van hun voetstukken om hereeniging schreiden, toen meenden we, dat Italië ook aan de boorden der Seine het verarmde Italië zou blijken en verre zou achterstaan, zelfs bij kleine staatjes.
Een maand later was alles van aanzien veranderd. De schepping van de architecten Ceffri, Giloti en Salvadori stond daar in volle heerlijkheid, versierd met een kantwerk van ornamenten, bevracht met een schat van beelden; met geschilderde kindergroepen in den hoofdgevel, welke bewonderenswaardig schoon zijn; met hooge boogvensters en andere ramen. Verbaasd vroeg men zich af, of dit hetzelfde gebouw was, 't welk eenigen tijd terug deed meesmuilen, en of een verflaagje, door het penseel van den kunstenaar aangebracht, een dergelijke gedaanteverwisseling bewerken kon.
Hoe 't zij, Italië staat, wat zijn paviljoen betreft, in eigenlijken als in overdrachtelijken zin, een der eerste in de rij. We spraken zooeven van ‘de schepping’ van het drietal bouwkundigen. Misschien ware het woord ‘combinatie’ beter en juister. Immers het paviljoen in quaestie borgde zijn architectonisch schoon bij de beroemde monumenten, waaraan Italië zoo rijk is, en menigeen, die vroeger het land, Wo die Citronen blühn, bezocht heeft, zal hier langs de Seine een oude kennis voor zich meenen te hebben.
Er is gemord tegen den hoofdkoepel; de critiek, altoos geneigd tot beknibbelen, vond heel wat af te dingen. Dit had zij liever zús, dat andere zoo gezien. Of zij gelijk dan wel ongelijk had, kunnen we veilig in het midden laten. Zeker is 't, dat bijna al de bezoekers zonder uitzondering verrukt staan, zoowel bij het beschouwen van het uitwendige als bij het bewonderen van het inwendige van dit paviljoen.
Italië, dat met zijn heiligschennend gemoderniseer het Rome der keizers en der Pausen zijn vorstenkroon schijnt te willen afrukken, en geen eerbied toont voor het eerbiedwaardigste, heeft te dezer plaatse alle vrienden van het schoone aan zich verplicht.
In het geheel beschikt het op deze expositie over 14.000 vierkante meters, waarvan 1800 beslagen worden door het paviljoen langs den Quai d'Orsay. Ook wat de grootte betreft, steekt dit laatste aldus den anderen de loef af.
De geestdrift, om aan deze expositie op waardige wijze deel te nemen, was in Italië algemeen. Schier boven hun kracht heeten sommigen gegaan, aan een begrijpelijke fierheid groote offers brengend. In het geheel vormden zich 51 plaatselijke comité's, die zich belastten met de verzending der verschillende voorwerpen.
Stond het gouvernement ongeveer een millioen gulden toe, de Kamers van Koophandel en andere vereenigingen droegen nagenoeg de helft dezer som bij. Den slechten financieelen toestand van het ééne Italië in aanmerking genomen, zal ieder gereedelijk toegeven, dat de goedgeefschheid op het appèl was.
Een delegatie van kunstkenners, samengesteld uit de professoren Boito, Ferrari en Jacovacci, heeft een reis gemaakt naar Napels, Reggio, Messina, Palermo, Rome, Siena, Bologna, Venetië, Milaan, Turijn en Genua, m.a.w. naar de groote centra der kunst, ten einde alles aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen, wat bestemd was om in dit paviljoen tentoongesteld te worden.
Op deze wijze alleen kon een geheel worden verkregen, dat niet enkel den gewonen bezoeker, die kortweg voor alles den mond vergeet te sluiten van bewondering, zou verrukken, maar ook den man, wiens smaak gelouterd is en die behoort tot degenen, ‘die met kennisse en zekerheit de kroon uitreicken,’ als vader Vondel zegt.
Vooral de laatste soort van bezoekers hebben hier volop gelegenheid, om aan antieken en modernen hnnne hulde te bewijzen. Wanneer wij spreken van ‘antieken,’ doelen we op de reproducties in marmer, brons, ijzer en mozaïek, welke gij hier aantreffen kunt.
't Is waarlijk niet te verwonderen, dat een volk, immer verkeerend te midden van zulk een kunstwereld, dagelijks gelaafd met den godendrank van het schoone, zijn roeping getrouw blijft en de kunsttraditiën der Ouden weet hoog te houden.
Te raadselachtiger komt ons echter daarom het Vandalisme voor, onophoudelijk aan de Eeuwige Stad gepleegd, waarbij den toeristkunstkenner de tranen in de oogen komen.
Doch laten we bij ons onderwerp blijven.
De groote zaal, welke ons bij het betreden van dit paviljoen binnen haar muren opneemt, is een koninklijke halle. Het vergulde plafond, met bloemen overzaaid; de krans van electrische bollen in den ruimen hoofdkoepel; de weergalooze marmer-nabootsingen hier en ginds, niet te onderscheiden van de echte steensoort, alles in één woord werkt samen om deze ruimte tot een waardigen tempel der kunst te maken.
Den kop van Dante, zóó typisch, dat gij hem nimmermeer vergeet, nadat gij hem slechts eenmaal zaagt, hebt gij misschien reeds opgemerkt in den gevel tegenover de Invalidenbrug. Deze dichterlijke glorie van Italië vindt gij binnen honderden malen in de bekende buste terug. Zoo gij echter een arbeid bewonderen wilt van smeekunst, ook den onsterflijken zanger der Divina Commedia verheerlijkend, ga dan naar het ‘Groote Paleis’ in de Avenue Nicolas II.
Daar toch is een vuurhaard, het gansche visioen van Dante in beeld brengend. Aan de hand van Virgilius staat hij boven den afgrond, in welks diepte hij neerschouwt. Links van hem is de grijze Charon bezig met de onwilligen in zijn boot te drijven, rechts beneden snellen de schimmen aan, wier lijdensgeschiedenis de dichter u verhaalt. Een slangen- en schorpioenennest kronkelt en wriemelt in het midden door elkaar en vormt den gewonen vuurrooster enz. Waarom dit meesterstuk niet in het Italiaansche paviljoen overgebracht? Eenvoudig, wijl Dante aan Italië moge behooren, maar de Spaansche kunst dit smeewerk exposeerde.
Gelijk met de buste van Dante, dus gaat het ook met de fraaiste exemplaren uit de musea aan Tiber en Arno enz. Honderden exemplaren voor één worden hier te koop geboden, en wij kunnen het ons gemakkelijk begrijpen, dat een bronzen Mercurius of Minerva, een kleine marmeren waterdraagster, een schelmsch lachende Bacchus of iets dergelijks menig bezoeker tot het lossnoeren der beurs verleidt.
Naast de groote modellen der Oudheid voorwerpen van den modernen kunstsmaak. Laten we niet twisten over den smaak. Wie zich opwinden willen enkel en alleen voor de antieken, al het hedendaagsche uit den booze scheldend, mogen vrij hun gang gaan. Wij voor ons huldigen het moderne even gaarne als het antieke en we vinden daartoe overvloed van gelegenheid hier. Daar zijn bloemkorfjes, kandelaars, lucifersdragers en dergelijke van brons en ijzer, waaraan als een lang lint honderden visitekaartjes zijn vastgehecht, de namen gevend der verschillende koopers.
‘Dertig-, vijftig-, honderdmaal verkocht,’ leest gij niet enkel op zoo menig fraai toilet in het Marsveld, maar ook hier, en 't is de vraag, of de vrouwelijke ijdelheid meer geld verkwistte aan strikjes en lintjes, dan liefde voor de kunst besteedde aan voorwerpen, gemerkt met den stempel van het schoone.
Zoo gij verslingerd zijt op kostbare kanten, dames-lezeressen, hier kunt gij opgetogen urenlang verwijlen bij een expositie naar uw hart.
Doch alle takken van kunstnijverheid dingen naar het hoogste in dit paviljoen. Florentijnsch glaswerk, Venetiaansche kant, gouden, zilveren, bronzen, porseleinen voorwerpen staan er bij duizenden en duizenden, in allen vorm, in alle grooten.
De ministeries van Landbouw en van Onderwijs nemen de bovengalerij in beslag en vergunnen ons alzoo een kijkje op hun arbeidsveld.
Even beneden den koepel werd het geschilderd portret van den koning aangebracht, die zijn zoon, de kroonprins tegenover zich heeft, zijn gade links van zich. Droef omstrikt thans het rouwfloers de vergulde lijst. Humbert werd ten grave gedragen; den zwaren schepter nam die jonge man ginds uit zijn hand over. Voor hoe lang?
Arm land, zucht men onwillekeurig, dat zoo gelukkig had kunnen zijn, bijaldien het gewild had; arm land, dat, een hersenschim van grootheid najagend, zich in een afgrond stortte, waaruit bijna geen redding mogelijk is.
(Slot volgt.)
Lms.