De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
vasco da gama stelt den heerscher van calicut een brief van koning emanuel van portugal ter hand,
naar de schilderij van José Vellozo Salgado, bekroond met de Gouden Medalje op de Parijsche Wereldtentoonstelling. | |
[pagina 246]
| |
die ons het uitgestrekte Rijk in herinnering brengen van den grijzen monarch Frans Jozef. In de nabijheid van den Eiffel-toren, naar den kant van Passy, vinden we ‘het Tiroolsche huis’ met zijn fraaie salonnetjes, gemeubileerd en versierd met een smaak, welke telkens verraadt, dat hij van goeden huize is; met voorwerpen, vooral van religieuze kunst binnen zijn wanden, die kenner en leek op dit gebied bewondering afdwingen. Voor heeren gastronomen, zoo er van die soort onder mijn lezers gevonden worden, dien ik er bij te voegen: de heerlijke worst en de keurige wijnen, welke hier te proeven vallen, heb ik door ‘deskundigen’ hoogelijk hooren roemen. Wendt men zijn schreden van den Eiffeltoren naar de rue des Nations, deze binnentredend aan de Alma brug, dan heeft men aan zijn linkerhand het landelijk gebouwtje van Bosnië Herzegowina, verderop de grillige en toch een zeer fraai geheel vormende architectuur van het Hongaarsche paviljoen en eindelijk het Oostenrijksche Zoo uit als inwendig moet het laatstgenoemde het afleggen tegen de beide eerste. Bosnië toch geeft een heerlijk specimen van een zijner landhuizen, met helderwitte muren, omwingerd met frisch groen, terwijl Hongarije het beste koos uit zijn beroemde, eeuwenoude gebouwen en uit de fraaiste partijen daarvan een geheel wist te vormen, dat een waardige tempel mag worden genoemd voor de tallooze kunstschatten hier verzameld. En Oostenrijk? Heeft de architect Baumann misgetast in de keuze? Is hij afgeweken van de gedragslijn, door de meeste bouwmeesters van paviljoenen op deze expositie gevolgd, welke bijna allen iets typisch kozen, iets nationaals, weerspiegelend den bouwtrant, ieder land eigen? Geenszins. Ook hij inspireerde zich bij de zuiver-Oostenrijksche architectuur en gaf ons een exemplaar in barok-stijl uit de dagen van Maria Teresia. Zwerend bij Fischer von Erlach, waren de oude universiteit en het paleis van prins Eugenius zijn modellen. Doch hoe beroemd deze mogen heeten, den meesten bezoekers zal het gaan als ons, vreezen we: zij zullen dit paviljoen stijf en koud vinden, vooral als zij het vergelijken met de meeste zijner naburen. Dit is echter een kwestie van smaak, en waar velen met Nurks het ‘niet veel zaaks’ herhalen, zullen anderen het nog zoo kwaad niet vinden. Op zij van den ingang vinden we aan weerskanten een fontein, boven wier bassin een engeltje of Cupidootje te paard zit op een dolfijn. Beide breedmuilige visschen hebben de onhebbelijke gewoonte van het water over het bekken te spuiten, zoodat de meeste dames niet voorbij of binnen kunnen gaan zonder een klein gilletje, zonder gevaar van een kleurig rokje of een paar sierlijke gele, grijze of witte schoentjes te bemodderen. Waait er nu bovendien een klein briesje, wat aan de Seine bijna altoos het geval pleegt te zijn, dan heeft men zich op deze hoogte nog tegen een stofregentje te wapenen. Geen wonder derhalve, dat vooral de dames dezen Amortjes een kwaad hart toedragen - wat zeker al heel erg is - en hun ‘rijdieren’ in de Seine wenschen. Is men, om een scheepsterm te gebruiken, dezen hoek te boven en heeft men den ingang betreden, dan is men ras verzoend met dit gebouw. Ruime zalen met breede vensters, die het daglicht met volle stroomen binnenlaten; een monumentale trap met rijke versieringen, en buitelende engeltjes; vriendelijke wachters, die u gaarne en vol heuschheid inlichten, zetten u onmiddellijk weer op uw gemak, en volgaarne vertoeft gij een uurtje binnen deze muren. De benedenverdieping geeft de intellectueele geschiedenis der stad Weenen, meer in het bijzonder gedurende de laatste honderd jaren. Rechts van den ingang is een salon, gemeubeld en versierd in geheel modernen stijl. Het ornament op de tapijten is niets anders dan een breede, langwerpig rond uitgebogen lijn; de wanden zijn behangen met zware witte zijde, over welke als ornament dezelfde lijn voortloopt, die gij waarnaamt op het vloerkleed. Hier echter is 't een tak, welks bladeren zich voortzetten tot over het spiegelglas, dat hier en ginds de wanden siert. Op den schoorsteen de buste des keizers. Daaronder de sierlijke koperen vuurhaard, niet hoog, maar breed uitgebogen en herinnerend aan den muil van het monster, dat in oude boeken over ‘de Vier Uitersten’ den ingang der hel moest beduiden. Grillig moge dit alles zijn, 't is ook sierlijk en confortabel in de hoogste mate. Wie belang stelt in de Oostenrijksche Pers, behoeft slechts een der uiterste zalen binnen te treden, om een algemeen overzicht te hebben. Als wandversiering vindt hij daar vereenigd het hoofd van de twaalfhonderd nieuwsbladen, welke het uitgestrekte gebied van keizer Frans Jozef de wereldgebeurtenissen, de plaatselijke nieuwtjes - voor bekrompen lui de plaats vervullend van wereldfeiten - en wat er verder vermeldenswaard mag heeten, in twintig, dertig verschillende talen meedeelen. 't Is een eigenaardig tijdverdrijf de titels dezer couranten na te gaan en te zien, hoe er ook op dit gebied niets nieuws onder de zon is. Aan deze zaal grenzen eenige kleinere, welke groote albums te bezichtigen bieden, waarin gezichten op bekende Oostenrijksche badplaatsen. Reclame-boekjes en dito plaatjes liggen er bij duizenden voor het grijpen, en vooral de kinderen ziet men heensluipen met een arm vol van die meest fraai geteekende prenten. De kleinen schijnen te vreezen, dat een der vriendelijke wachters hen bij de ooren zal grijpen en dwingen, restitutie te doen. Daarvoor bestaat geen nood, wijl de bedoeling ook hier is: ‘hoe meer exemplaren de wereld in, hoe beter en liever!’ Dat de meeste bezoekers zich bijzonder interesseeren voor deze albums, durf ik niet beweren. Ze gooien ze even open, kijken naar een paar photo's, en dan gaat het ijlings verder. Wie zal hun ongelijk geven? Een beter lot verdiende het groote album met postkaarten, postbladen, telegramkaarten en dergelijke, dat in een der zijgangen van de bovenste verdieping op een tafeltje ligt. Doch ook daar weinig liefhebbers, wat eenigszins verwonderen mag, als men bedenkt, hoevelen laboreeren aan verzamelingswoede van postzegels, briefkaarten enz. Wat het postwezen betreft, heeft de beschaafde wereld aan Oostenrijk geen geringe verplichtingen. De pneumatische buis zoowel als de briefkaart stammen van daar. In dit land werden de eerste proeven genomen, om langs één telegraafdraad te gelijker tijd verschillende telegrammen te verzenden. Ook op de eerste verdieping staat een fraaie marmerbuste van den keizer. Die goedig u tegenlachende figuur beschouwend, denkt gij onwillekeurig terug aan het verleden van dezen man, die onder menig opzicht ‘een vorstelijk martelaar’ zou mogen heeten. Wie leed, wat hij als vader en echtgenoot verduurde? Toch een glimlach om de lippen, want: Kroondragers weenen niet,
als dr. Schaepman ergens zingt. Niet de smarten, het vorstelijk en vaderlijk lief en leed, maar wel de voornaamste gebeurtenissen uit de regeeringsjaren van dezen keizer-koning worden u hier in beeld gebracht. De kanonnenkoning Krupp, die stellig ook aan Oostenrijk een kapitaaltje verdiende met het leveren van modern moordtuig, vereerde den vorst op zijn jubileum een prachtig kunststuk van gedreven zilver op een achtergrond van onyx, 't welk gij hier bewonderen kunt. Ieder figuurtje verraadt de hand van den kunstenaar, en mannen van het vak zoowel als oningewijden, die een open oog hebben voor al wat schoon is, zullen gaarne een poos verwijlen voor deze kostbare gedachtenis. Kostbaarder nog, als edel metaal ten minste, is het gouden schrijf-garnituur, door den keizer aan het hoofd van den Oostenrijkschen generalen staf vereerd op diens jubileum. Of het bijzonder practisch is, zich van zoo veel gouds te bedienen, als men zich tot schrijven zet, moogt gij den eigenaar vragen. Mij dunkt, dat zulke voorwerpen alleen geschikt zijn, om netjes in een vitrine te pronken, wat zij dan hier ook in ‘gulden majesteit’ doen. Onder de Oostenrijksche schilderstukken - alleen meesters uit eigen land mochten opgenomen - zijn er verschillende, die de aandacht waardig zijn. Doch ik zet het den beste, uit een dezer doeken, op welke de ‘melancholie’ gesymboliseerd werd, deze droefgeestige dame op te duikelen. Zij speelt heel symbolisch verstoppertje. Zou het genie of het talent inderdaad nauw verwant zijn aan krankzinnigheid?
(Wordt vervolgd.) Lms. |
|