De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFrans Slager.Onlangs las ik in L'Art déeoratif een aardige opmerking omtrent de groote verscheidenheid in onze hedendaagsche Hollandsche kunst: ‘Het gevoel van persoonlijke onafhankelijkheid is zoo levendig bij den Hollander, het neemt een zoo belangrijke plaats in zijn natuur in, dat ieder den loop van zijn eigen denkbeelden volgt zonder te worden beïnvloed door die van zijn buurman, nog minder door die van het buitenland. Vandaar dat men bij elk kunstenaar staat niet voor onderscheiden vormen van een zelfde beginsel, maar voor geheel verschillende beginselen....’
langs rijn en main: Gezicht op Caub.
Die woorden schoten mij te binnen, nu ik er mij toe zet om naar aanleiding van het prachtige rivierijsgezicht van Frans Slager, in dit nummer weergegeven, een enkel woord te zeggen over dien veelbelovenden jongen Bosschen meester. Als er een onder de jongeren is, die zich niet laat beïnvloeden door anderen, die zich niet van de wijs laat brengen door de talrijke uiteenloopende richtingen en stroomingen, dan is het zeker Frans Slager, die, om een woord van zijn grooten vriend en vereerder Van Welie te gebruiken, ‘bij al het moderne gedoe en gewrijf kalm zijn weg gaat en de natuur met eigen oogen beziet.’ De natuur was zijn groote, ik zou haast zeggen zijn eenige leermeesteres; de gestadige beschouwing van lucht en wolken, van bosschen en heiden in hun eindelooze afwisseling van licht en donker, hun teere kleurschakeeringen en telkens vervloeiende stemmingen, hun stille poëzie was, van kindsbeen af, zijn academie.
langs rijn en main: De Lorelei.
Voorzeker heeft hij voor zijn eerste vorming veel te danken aan zijn vader, den bekenden portretschilder P. Slager, van wien hij als kunstenaar erfde het gevoelig oog om het mooie van lijn en kleur op te merken en de vaardige hand om het waargenomene met zorgvolle nauwkeurigheid weer te geven. Met dankbaarheid zal hij erkennen hoeveel hij verschuldigd is aan den ervaren tact, waarmee de leeraar der schilderklasse aan de Koninklijke School te 's-Hertogenbosch het aangeboren talent van zijn jongen zorgvuldig wist te leiden en te kweeken. Maar een leerling, in den zin van een volgeling zijns vaders, is Frans Slager niet. En al had hij in diens atelier ook gelegenheid met menig schilder van beteekenis (om er maar één te noemen, Josselin de Jong) kennis te maken, hij bleef zich zelf. Reeds als knaap toog hij er met schetsboek of schilderdoos op uit, zwierf hij rond in de hei met haar wazige verschieten, door het bosch met zijn verrassende werkingen van kleur en licht, naar gelang van het jaargetijde en het uur van den dag, langs de mulle zandwegen en tusschen de met bemost riet gedekte boerenstulpjes en zag en genoot hij het stille, kalme mooi van het bescheiden Noordbrabantsche landschap Es bildet ein Talent sich in der Stille: in de eenzaamheid van droomerige zomeravonden of zilvernevelige herfstmorgens zag hij de natuur het geheim af van haar eindeloos teere toonschakeeringen, voelde hij in stille verrukking de geheimnisvolle bekoring van haar wisselende stemmingen, leerde met telkens vaster hand en fijner toets die stemmingen weergeven tot in haar onnaspeurlijk subtiele modulaties. Ontelbaar zijn de studies en schetsen en krabbels, door den onvermoeiden jongen kunstenaar op zijn zwerftochten verzameld. De Bosschenaars, die daar oog voor hadden, werden herhaaldelijk verrast door de vruchten van die liefdevolle natuurbeschouwing, als zij voor het winkelraam van een. kunst- of boekhandel een mooie teekening of aquarel van Frans Slager geëxposeerd zagen, die hun telkens een nieuwe openbaring was van het eigenaardige mooi in het zoo simpele Noordbrabantsche landschap. Een paar dier natuur-impressies, in de portefeuille van Arti et Amicitiae de ronde doende, trokken in ruimer kringen de aandacht en vonden warme waardeering in de kunstwereld. | |
[pagina 189]
| |
in het woud, naar de schilderij van wilh. bröker.
Maar van een geheel nieuwe zijde openbaarde zich het talent van den jongen kunstenaar bij de zwart-en wit-tentoonstelling, die hij in Maart van het vorig jaar in Den Bosch opende. De gevoelige vertolker van het zachtliefelijke, het stil-droomerige, het weemoedigteere in het landschap toonde zich daar op eens als machtig uitbeelder van het grootsche en geweldige. Nu toonde hij het landschap in zijn meest tragisch aspect, namelijk geteisterd door de woedende elementen. Nu sprak hij, van heftige emotie bewogen, in forsche, stoute, aangrijpende, fantastische lijnen en tinten, al het wee uit, bevat in dat ééne woord, waarvan Noord-Brabant zoo vaak de schrikkelijke beteekenis ondervond: Watersnood. In een reeks van groote zwart-en-wit teekeningen, zoo machtig van effect, dat men versteld stond hoe met het simpele zwarte krijt op het warm getinte papier zulk een werking te bereiken viel, schilderde hij de achtereenvolgende momenten van een dier natuurrampen, waarvan zoo menigmaal onze rivierstreken getuige waren.
rivierijsgezicht (De Maas vastgevroren), naar pe zwart-en-witteekening van frans slager.
| |
[pagina 190]
| |
Het ijsgezicht, in dit nummer weergegeven, opende de rij als een plechtige ouverture voor de geweldig-grootsche symphonie, die volgen zou: de dijkbreuk, gevolg der niet te bedwingen overmacht van ijs, water en storm, de aangerichte verwoesting, het ontheisterde landschap bij droeven zonsondergang; overal water rondom het verdronken dorp; als eenige illustratie een groepje boeren, die verdronkenen en verongelukten opsporen, glijdend doodstil met de schuit over het blanke, verraderlijke water, hun doodvijand.... ‘O, wat is het bange en ontzettende dezer misère goed uitgesproken!’ riep Van Welie uit, toen hij voor die huiveringwekkende compositie stond.... En dan waren er nog andere, waaronder eene, die hem zelfs aan den grooten schepper van het Angelus deed denken. Volmondig sprak hij dan ook ten slotte als zijn overtuiging uit, dat Frans Slager ‘een der besten wordt onzer Hollandsche landschapschilders.’ Begin Juni van dit jaar was de tentoonstelling van zijn schilderijen en teekeningen bij gelegenheid van het Landhuishoudkundig Congres te Maastricht een nieuwe triomf voor den jongen kunstenaar. Nu zijn naam, naar aanleiding dier expositie, herhaaldelijk in de bladen met lof is genoemd, zullen de lezers der Belgische Illustratie zeker met belangstelling een nieuw staaltje van zijn kunst in dit nummer zien. Reeds eenmaal hadden zij gelegenheid kennis te maken met Frans Slager's ontluikend talent in de stemmingvolle ‘Processie in de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch.’Ga naar voetnoot1) Ditmaal zulen zij dit inmiddels reeds zoo voorspoedig volgroeide talent bewonderen in een reproductie van het bovenbedoelde ijsgezicht. Geen beter toelichting is er bij te leveren dan die hij zelf me gaf in de levendig bewogen woorden van den geëmotioneerden kunstenaar. ‘Ik spoorde van Amsterdam naar Den Bosch,’ zoo vertelde hij me. ‘'t Was in December van den laatsten strengen winter. De avond viel na een dag vol droefheid - wind en donkere wolken, 't Zou gaan sneeuwen.... Evenwel, tegen halfvier in den middag had plotseling de zon zich losgewoeld uit de wolken van de sneeuwzwangere lucht.... De trein spoorde toen langzaam over de Maasbrug bij Hedel. Eenige dagen te voren al had ik gezien dat ontzaglijke ijsschollen de Maas afdreven en donderend tegen de pijlers der bruggen opstormden. Nu had de ijsmassa zich gezet. Ontzettende ijsvloeren hadden zich aan de pijlers der brug vastgehecht. Het water was gezakt en het ijs was blijven zitten, ruim een meter boven het peil. Zoover het oog reikte, vertoonde zich een woeste chaos van fantastische vormen. De scherpe noordoostenwind had sinds eenige dagen de ijsmassa's gepolijst tot gevaarten van ongerepte blankheid. Nu kwam tegen halfvier het moment. Aan den horizon worstelden wind en wolken, eindelooze drommen, onheilspellend, donkerblauw en aan de randen lilakleurig, violet. Tusschen de worstelende wolken, met uiterste innigheid, de zon, fel en driftig haar stralen uitschietend, de dreigende koppen der opgetaste wolken verzengend en verdrinkend in haar licht, flitsend haar reflexies in de blanke ijsspiegels. Witte stormvogels, blikkerend als electrische vonken, vangen het zonlicht op en spatten het weer terug. In de diepe schaduwen der ijsmassa's schemert dof de blanke weerkaatsing der ijsvogels.... Eenige seconden en alles is voorbij. Heel ver naar den gezichteinder trekt snel de laatste streep van gouden zonlicht zich terug voor den breeden sluier van zwart-blauw, geworpen door een ondoordringbaar wolkenheir. Het heele landschap valt terug in de overstelpende droefheid van een kouden Decemberavond. In dit korte oogenblik had echter het landschap zich met onvergetelijken luister vertoond, - de breede rivier en verder de lucht en het ijs pralend in gouden luister....’ Zoo moet men den kunstenaar zelf hooren over zijn werk, en dan moet men hem in jeugdigen overmoed hooren doordraven over de verdere uitwerking, die aan het drama zou te geven zijn, bij voorbeeld door de schildering van het begraven der slachtoffers, de thuiskomst van de aanbrengers der verongelukten en meer dergelijke tafereelen, die een heele reeks beelden konden vormen, de ontzettende waterrampen in herinnering brengend, welke zoo vaak onze zuidelijke provincies geteisterd hebben. Dan kan men, bij het aanschouwen van die jonge geestdrift, dien volhardenden ijver om zich te volmaken in de techniek, dien machtigen scheppingsdrang, niet anders dan den vurigen wensch koesteren, dat Frans Slager altijd dien steun en die aanmoediging moge vinden, welke hem in staat kunnen stellen, de hooge verwachtingen te verwezenlijken, die terecht van hem mogen gekoesterd worden.
J.R. van der Lans. |
|