kwam in opstand en leverde bloedige straatgevechten met de Pruisische bezetting, zoodat de stad in staat van beleg werd verklaard. Na de onderdrukking van dit oproer werd Mainz in 1866 een Pruisische vesting en dit is zij tot op heden gebleven, tevens de hoofdstad der Hessische Rijnprovincie.
In de laatste jaren is Mainz weer een der meest bloeiende steden van het Duitsche rijk geworden, en behalve dat, een der sterkste vestingen van Europa. De vestingwerken bestaan vooreerst uit een kolossaal zwaren wal met veertien bastions en een citadel, ten tweede uit een dubbele rij gedetacheerde forten, en ten derde uit de werken van Castel en de monding van de Main. De wallen van de stad zijn omgeven door diepe ravelijnen, die in tijd van nood door een stuw gevuld kunnen worden. Het spreekt dus vanzelf, dat Mainz een militaire stad is. Men telt er dan ook ongeveer 8000 man garnizoen, en om dezen te huisvesten zijn er in de stad verscheidene kolossale kazernen.
De oorlog van 1870-71 heeft heel wat beweging gebracht in Mainz. Een groot gedeelte van het Duitsche leger trok bij deze stad over den Rijn naar Frankrijk, waartoe een schipbrug was geslagen een weinig stroomafwaarts. In de allereerste dagen van den oorlog was Mainz het hoofdkwartier van koning Wilhelm en gedurende den geheelen duur van den krijg kwamen onophoudelijk duizenden gewonden door de stad, die ook diende tot verblijfplaats voor de krijgsgevangenen, wier aantal tusschenbeide bijna 30.000 beliep.
Van het Mathilden-Terrasse wandelden wij achter de hooge vestingwallen langs de Alice-Strasse en kwamen na een kwartiertje uit bij het Centraal-station, dat een der fraaiste gebouwen is van de nieuwe stad. Dicht hierbij begint de Kaiserstrasse, een prachtige boulevard van 80 meter breed, in het midden beplant met een dubbele rij boomen. Wij liepen deze fraaie laan een eind af, sloegen toen rechts af en kwamen zoo op de Grosse Bleiche, ook een van de moderne hoofdstraten, die ons op de Schloss Platz bracht. Hier bevonden wij ons op een der schoonste gedeelten van geheel Mainz. Vóór ons lag het oude paleis der keurvorsten, een uitgestrekt gebouw, dat in de 16e en 17e eeuw nieuw is opgebouwd van rooden zandsteen. In dit paleis is een merkwaardige verzameling aangelegd van oudheden uit den Keltischen en uit den Romeinschen tijd, welke voor en na in Mainz en omgeving zijn ontdekt of opgegraven. Ook de Middeleeuwen zijn goed vertegenwoordigd, en eveneens is er te bezichtigen een galerij van schilderkunst, die reeds in 1803 door de Fransche regeering is aangelegd.
Ten zuiden van het slot, aan de Rijnkade ligt het schoone groothertogelijk paleis, een gebouw uit de 18e eeuw, dat vroeger een der zetelplaatsen was van de Duitsche orde; en ter zijde daarvan verrijst het arsenaal, eveneens een bouwwerk uit het midden der 18de eeuw.
Na deze interessante wandeling rondom de halve stad waren wij weer ongeveer bij ons punt van uitgang teruggekomen. Wij namen nog even een kijkje op de groote Rijnbrug en genoten daarbij van een geheel eenig panorama. Bedoelde brug is in 1885 voltooid en verbindt Mainz met zijn voorstad Castel. Zij telt vijf bogen en de grootste daarvan heeft een spanning van 130 meter. Natuurlijk is de geheele constructie van ijzer en de bogen liggen zoo hoog boven de rivier, dat de booten en schepen met ongestreken mast er onder door kunnen varen.
Stroomafwaarts, midden in de rivier, ligt de bloeiende Peters-Aue, een langgerekt eiland met vruchtbare akkers. Aan de andere zijde zien wij de drukke scheepvaart en in de verte ratelt de trein over de lange spoorwegbrug. Ons oog weidt langs de heerlijke Rijnkaden en blikt op de huizenzee, die, een weinig oploopend, als een groote golf zich in de rivier schijnt te willen storten. Links ligt Castel, en de ondergaande zon roept lange schaduwen en gloeiende lichtpunten te voorschijn op deze schoone schilderij.
Den volgenden morgen was onze eerste wandeling naar het monument van Mainz; den onvolprezen Dom, gewijd aan St. Martinus.
In 978 begon aartsbisschop Willigis, de machtige rijkskanselier van het H. Roomsche Rijk, den bouw van het reuzenwerk, dat het kerkelijk middelpunt van Duitschland moest worden. Reeds in 1009 werd de kerk ingewijd, maar op den avond van den heuglijken dag raakte de houten zoldering in brand en het geheele gebouw werd door de vlammen vernield. Hierdoor liet Willigis zich echter niet afschrikken. Dadelijk werden de puinen opgeruimd, en met zooveel spoed werd de bouw hervat, dat Koenraad II alweer in den nieuwen Dom werd gekroond en dat het geheele monument in 1036 uit zijn asch was herrezen. Uit dezen tijd, misschien wel uit den eersten bouw van Willigis, stammen de ronde torentjes aan de oostzijde naast het Pfarr-Chor en vermoedelijk ook de sierlijke geleding van het middelschip, waarvan de verdeeling en de verhouding der bogen en gewelven een verheffenden indruk maakt en dit gedeelte uiterst slank doet voorkomen.
De andere deelen van den Dom zijn voor en na in verschillende eeuwen gebouwd of hersteld. Zoo ontstond b.v. in 1081 en 1137 opnieuw brand in de kerk, en daar de bouwmeesters van dien tijd heel wat verder waren in de architectuur en werken durfden ondernemen, waaraan men ten tijde van Willigis niet zou gedacht hebben, werd er besloten, den Dom niet meer van een vlakke houten zoldering te voorzien, maar geheel met steenen gewelven te overdekken, ten einde aldus voor het grootste gedeelte het brandgevaar op te heffen.
Toch hielden deze maatregelen niet geheel de verwoesting tegen, want de tegenwoordige gewelven van het middelschip zijn uitgevoerd in het begin der dertiende eeuw in den toen heerschenden laat-Romaanschen stijl. De oorzaak hiervan ligt in den strijd tusschen den aartsbisschop en de burgers, in welken strijd de Dom in 1159 door de laatsten werd bestormd en als vesting ingericht. 't Spreekt vanzelf, dat deze ruwe en heiligschennende behandeling veel afbreuk deed aan het schoone gebouw. ja, de gevolgen waren van dien aard, dat de kerk tot 1183 verwoest bleef liggen, ‘zonder deur of dak,’ zooals een oude kroniek vermeldt. Eerst aartsbisschop Koenraad hervatte den bouw, maar in 1191 brak opnieuw brand uit, en pas in 1239 was het westkoor met dwarsschip voltooid. Uit den tijd der Gothiek stammen de kapellen van de zijschepen, evenals vele vernieuwingen en herstellingen, maar het is er verre van af, dat het reusachtig gebouw hiermee voltooid was. De geest der vernieling waarde nog menigmaal rond. In 1767 ontstond alweer brand, en de schade, hierdoor toegebracht, was pas hersteld, of de oorlogen van 1793 tot 1814 brachten rampen zonder tal over de goede stad Mainz en het heerlijk monument. Dit laatste werd gebruikt tot fourage-magazijn, tot gevangenis voor 6000 Franschen, ja, eindelijk daalde het af tot slachthuis voor het garnizoen.
Nu echter was de maat der vernederingen vol, en betere tijden braken voor den gewijden tempel aan. In 1822 begon men met de herstellingen onder bestuur van Moller uit Darmstadt, maar eerst van 1868 tot 1879 is het gebouw geworden wat het is door de zorgvuldige en grondige reparatie van onzen dr. Cuypers, door het Duitsche Comité met deze eervolle opdracht belast.
Nu prijkt het reusachtige gebouw (124 meter lang, 45.50 breed en 27 hoog in de gewelven) als een van de schoonste Romaansche gedenkteekenen aan den Rijn, de mededinger van de Domen van Spiers en Worms. Hoog steekt de prachtige en machtige koepeltoren boven de kruising van middel- en dwarsschip het kruis in de lucht en beheerscht als het ware het geheele schoone Rijnland, waar hij uren in het rond zichtbaar is en, omgeven van de kleinere torens, zich voordoet als een vorst te midden zijner vazallen.
Deze koepel, met zijn bijzonder schoone verdeeling en geleding, is het meesterstuk van Cuypers en geeft hem het volste recht op den titel van bouwmeester van den Dom van Mainz.
Wij traden den ingang binnen naast het Pfarr-Chor aan het oostelijk gedeelte der kerk. Hier vielen ons op een paar zuiltjes, waarvan de kapiteelen versierd waren met acanthusbladen, geheel in den Byzantijnsch-Romaanschen stijl bewerkt, die ten tijde van Willigis heerschende was. 't Is dus wel aan te nemen, dat een gedeelte van het oosterkoor nog uit den eersten tijd der stichting dagteekent.
Na een klein portaal doorgegaan te zijn, kwamen wij in de kerk en stonden dadelijk onder den koepel, die het oostkoor bekroont, en van binnen met een rond gewelf is afgesloten. Wij hadden hier het volle gezicht op het heerlijke middelschip, waarvan de zware gewelven gedragen worden door de kolossale hoofdpijlers, die met de tusschenpijlers afwisselen en zich voortzetten in de reusachtige pijlers van het bisschopskoor, welke den koepeltoren torsen. In het geheel telt de kerk 56 pijlers. De gewelven en de muurvelden tusschen en boven de bogen zijn beschilderd met fresco's van Veit, Hermann, Lasinsky en anderen, zoodat de geheele kerk, vooral ook door de prachtig beschilderde glazen, een zeer harmonischen indruk maakt.
Hoofdzakelijk ondervindt men deze gewaarwording in het middelschip. Als men dit gedeelte op zich zelf beschouwt, krijgt men een juist denkbeeld van de kracht en de strenge schoonheid van den geheel ontwikkelden Romaanschen stijl. In de zijbeuken en vooral in de kapellen maakt deze indruk plaats voor meer gemengde gevoelens. Hier is de Gothiek hoofdzakelijk aan het woord, afgewisseld met kunstproducten uit de laatste drie eeuwen.
(Wordt vervolgd.)