De koning van het goud.
Door
J. Vesters Jr.
VIII.
Corrie van Wijck zat op korten afstand van het bed, waarop Edmond na lang woelen was ingesluimerd, en sloeg met zusterlijke bezorgdheid zijn beklemde ademhaling, het schokken van zijn teer, broos kinderborstje gade. Zij zag er bleek uit, niet veel meer dan een schaduw van de frissche, stralende lentebloem, zooals zij uit het pensionaat was thuisgekomen.
Al haar illusies, al haar idealen waren weg, wreed verstoord door een onbarmhartige hand, één voor één verwoest door wie haar het naast stonden en wien zij den geheelen schat harer rijke liefde had willen wijden, - een ruw versmaad offer. Want men vroeg haar geen liefde, niet wat de liefde in onuitputtelijken overvloed te bieden en te geven heeft, - maar schittering, uiterlijken glans en praalvertoon.
Zij had willen weldoen zonder ophef, den in stilte, gelaten en fier gedragen nood willen lenigen, - haar ouders wilden wel geven, veel, met volle handen geven, mits het maar wereldkundig werd en over zooveel edelmoedigheid en vorstelijke milddadigheid de loftrompet werd gestoken.
Zij had begrepen, dat indien iets Edmond kon genezen, dit moest geschieden door liefde en toewijding, - voor haar ouders was dat zwakke, ziekelijke kind een voortdurende last, een levend verwijt.
Zij had gehoopt, de genoegens te zullen smaken van den huiselijken kring, met eenige goede kennissen uitgebreid, maar toch een intiem karakter behoudend, - en ze had geen huiselijken kring, geen vertrouwelijkheid gevonden.
Zij had haar vader willen eeren als een man van hooge, onkreukbare eerlijkheid, haar moeder als het toonbeeld eener christelijke vrouw, - helaas! haar vader waren alle middelen goed om zijn rijkdommen nog te vermeerderen, haar moeder was een wereldsche vrouw, voor wie het begrip zieleleven een ijdele klank was. Hoe toegevend Corrie ook wilde zijn in haar oordeel over haar ouders, toch kon dat oordeel niets anders dan een vonnis inhouden.
En een zelfde, nog strenger vonnis misschien moest zij uitspreken over de meesten van hen, met wie zij in aanraking kwam. Enkelen mochten er zijn - het beeld der barones de Horseux rees allereerst voor haar geest op -die een hooger, edeler levensbeschouwing huldigden, met wie Corrie symphatiseerde, de meesten kenden geen grooter genoegen dan het najagen van verstrooiingen, beschouwden het leven als één groote pretmakerij en misten volkomen allen levensernst.
Maar dit alles had niet de bleekheid veroorzaakt op haar gelaat, was er niet schuld aan, dat zij er uitzag als een geknakte bloem.
Den eersten schok had zij ontvangen op den dag, dat de arme Edmond, krimpend van pijn, door dr. Hastings van een wissen dood gered werd. Het vermoeden van vergiftiging was bij haar zekerheid geworden door de woordenwisseling in de belendende kamer, die zij gehoord had, en er bestond voor haar niet de minste twijfel, of haar oom was de schuldige. Haar ouders hadden niet eens beproefd, het oordeel van dr. Hastings door een ander deskundige te laten ontzenuwen, en het tapijt, waarop van de vergiftigde thee was gemorst, was weggenomen en door een ander vervangen. Wel had Corrie zich dikwijls afgevraagd, wat haar oom tot zijn vreeselijke daad zou hebben gedreven, wat hij daarmee beoogd had, maar het was haar niet mogelijk geweest, op die vraag een antwoord te vinden.
Door haar ouders was in haar bijzijn over die zaak niet gesproken; alleen had heur moeder haar verzocht, aan de ‘malle praatjes’ van dr. Hastings geen ruchtbaarheid te geven. Ook zonder deze vermaning zou Corrie natuurlijk gezwegen hebben.
Wel had zij beproefd van haar ouders gedaan te krijgen, dat Edmond ook verder aan de zorgen van dr. Hastings zou blijven toevertrouwd. Zij vreesde wel, dat deze, die op zoo verregaand onheusche wijze was behandeld, daartoe niet licht geneigd zou zijn, maar zij hoopte nog, dat hij op haar dringend verzoek, om Edmonds en om harentwil de ongepaste bejegening harer ouders zou willen vergeten.
Haar moeder had evenwel beslist geweigerd, ook toen ze zei, dat ze nu voor Edmond het ergste vreesde. Zij had goed gezien. Het zieke kind riep onophoudelijk om dr. Hastings en wilde van dr. Van der Bilt, die opnieuw geroepen werd, niets weten. Of Corrie al volhield, dat de eerste ver weg was, naar een vreemd land, en niet komen kon, en dat ook de tweede hem wel spoedig beter zou maken, het was vergeefsche moeite. De jongen bleef aanhouden, dwingen, en zijn toestand verergerde. Corrie was verstandig genoeg om te begrijpen, dat dit ook bij dr. Hastings' behandeling had kùnnen gebeuren, maar onder overigens gelijke omstandigheden bestond daartoe meer kans bij dr. Van der Bilt, in wien Edmond geen vertrouwen had, dan bij dr. Hastings, die het vertrouwen van den knaap geheel had gewonnen.
Een zware schok was het voor Corrie ook geweest, toen ze gehoord had, dat haar ouders baron Van Oudenhoven als haar toekomstigen echtgenoot hadden bestemd. Dat de baron vues op haar had, was haar reeds lang gebleken, maar ze meende hem door haar koelbeleefde houding duidelijk genoeg te verstaan te hebben gegeven, dat zij niet de minste genegenheid voor hem koesterde.
De baron hield evenwel aan, en Corrie's ouders stelden haar meer dan eens voor oogen, welk een schitterende partij de baron was, hoe het als een eer, als een onderscheiding kon worden beschouwd, door hem boven zooveel anderen te worden uitverkoren, die een aanzoek van hem met beide handen zouden hebben aangenomen.
Corrie antwoordde, dat de baron dan maar één uit de velen moest kiezen, die hem daarvoor erkentelijk zouden wezen, dat zij noch liefde, noch achting voor hem kon gevoelen, en dat zij haar ouders dankbaar zou zijn, indien dezen den baron het hopelooze van zijn pogingen wilden doen inzien.
De bankier en vooral zijn vrouw gaven den moed niet op, maar toen al hun overredingskunst ijdel bleek, kwam het hooge woord er uit: indien Corrie in het huwelijk toestemde, zou haar vader geadeld worden. De oude baron had zijn krachtigen steun toegezegd, en de eerste stappen om het jonkheer-praedicaat te verkrijgen, waren reeds gezet.
Corrie was inwendig diep verontwaardigd toen zij vernam, dat zij als een soort koopwaar werd beschouwd, en ze antwoordde kalm en beslist, dat deze onthulling haar besluit niet aan het wankelen bracht.
‘Ondankbaar kind!’ had haar moeder uitgeroepen, maar haar vader - in dit geval menschkundiger - had verklaard, dat Corrie eens kalm over het gehoorde moest nadenken en met haar hart te raden gaan: dan zou ze ongetwijfeld weten, wat haar kinderlijke liefde en plicht haar voorschreven.
Het jonge meisje had nagedacht, zij had alles rijpelijk overwogen, en nu weifelde zij. Was het maar niet het beste, het verstandigst, zich in het onvermijdelijke te schikken? Was zij aan haar ouders geen volledige gehoorzaamheid schuldig? Zou het leven niet ondraaglijk worden, indien zij hun wil bleef weerstreven, indien haar vader door haar toedoen de adellijke titel ontglipte, waarop haar ouders zoo dwaselijk gesteld waren.
Deze vragen stelde zij zich weer - voor de zooveelste maal - nu zij met den slapenden Edmond alleen was. Plotseling kwam een denkbeeld bij haar op, waarvan het haar alleen verwonderde, dat zij het niet eerder gehad had. Indien zij het offer van haar zelf wilde brengen, mocht zij dan niet in ruil daarvoor iets vragen, en zouden haar ouders, in hun blijdschap over haar eindelijke toestemming, het wel weigeren?
In eens was haar besluit thans genomen, haar lange aarzeling en weifeling overwonnen. Hoe dankbaar zou Edmond haar zijn, - en als God nu eens, als belooning voor het offer, dat zij bracht, hem de gezondheid hergaf!
Zij wist, dat haar vader alleen thuis was, daar haar moeder visites was gaan afleggen, en zij besloot zonder verwijl hem haar besluit mee te deelen.
De bankier zat in zijn kabinet, sober doch met smaak gemeubeld. Zijn steeds bezige geest, voortdurend op nieuwe operaties en combinaties gespitst, had thans eenige oogenblikken rust genomen. Van Wijck was voldaan. De fortuin had hem, haar lieveling, steeds toegelachen, hem nooit anders met haar grillen doen kennis maken, dan om zijn brandkast te vullen. Iedere speculatie, die hij aandurfde, gelukte, elke combinatie, die hij bedacht, had succes. Thans had hij een reusachtige onderneming op touw gezet, die als het ware de bekroning van zijn loopbaan zou zijn. Ze zou gelukken, ze moest gelukken, hij had alles bedacht, alles berekend, alles voorzien. Het zou een meesterstuk zijn van gedurfde gewaagdheid, van stout overleg, dat hem tot den koensten, den meest ondernemenden man van zaken zou maken van heel het land.
Dit zou zijn eene triomf wezen, en de andere zijn verheffing tot den adelstand. Naarmate zijn fortuin aanwies, naarmate hij meer een man van beteekenis werd, was ook, mede door toedoen zijner eerzuchtige vrouw, in hem het verlangen sterker geworden, zijn eenvoudigen, burgerlijken naam voor een beter klinkenden te verwisselen. Aan de aristocratie van het geld wilde hij die van den naam paren. Deze wensch zou thans spoedig verwezenlijkt worden. Het geldelijk offer, dat hij zich daarvoor moest getroosten, bracht hij gaarne.
Er was evenwel een ‘maar.’ De oude baron Van Oudenhoven had als voorwaarde gesteld, dat zijn zoon Alfred en Corrie een paar zouden worden. De bankier en zijn vrouw hadden met graagte en onverwijld toegestemd, niet twijfelend, of hun dochter zou, indien ze voor het plan al geen geestdrift voelde, zich toch gedwee voegen naar den wensch harer ouders. Het bleek echter, dat zij te voorbarig waren geweest en dat Corrie niet van zins was, zich als een stuk koopwaar te laten behandelen.
Het beslissend oogenblik was dus verschoven, onder voorwendsel, dat het jonge meisje, nu de toestand van Edmond weer zoo ongunstig was geworden, zich nog eenigen tijd aan hem wilde wijden. Maar dat uitstel kon niet lang duren, het beslissend woord moest spoedig worden gesproken, anders was het te vreezen, dat de baron zich wederkeerig van zijn verplichting ontslagen achtte. De bankier rekende er echter vast op, dat Corrie ten slotte voor den op haar uitgeoefenden zedelijken dwang zou zwichten, vooral nu eenerzijds hij en zijn vrouw, andererzijds baron Van Oudenhoven hadden zorg gedragen, in hun kringen de verloving als zeker en aanstaand voor te stellen. Corrie kon dus feitelijk niet meer terug zonder een schandaal te verwekken.
Terwijl de bankier dit alles zoo overwoog, kwam Corrie zijn kabinet binnen. Eigenlijk was Van Wijck niet goed op zijn gemak in tegenwoordigheid van zijn dochter alleen. Nu trof hem vooral de lijdende trek in haar gelaat, die hem een welsprekend verwijt toescheen. De bankier had oogenblikken, dat zijn vaderliefde de overhand behaalde op zijn eerzucht, dat hij zijn zucht naar grootheid verwenschte, die hem haar geluk deed opofferen aan zijn ijdelheid. Maar de stem zijner liefde was te zwak om zich te doen hooren boven die zijner eerzucht en ijdelheid uit.
‘Ik stoor u toch niet, vader?’ vroeg Corrie.
‘Neen, kind, maar ik geloof dat je beter zou doen met wat beweging te nemen in de open lucht, Je ziet er bleek uit, dat komt van het altijd binnen zitten.’
Corrie had hierop kunnen antwoorden, dat dit niet de eenige, zelfs niet de voornaamste oorzaak was, doch zulk een antwoord zou een schermutseling hebben uitgelokt, als zij al zoo vaak zonder vrucht gevoerd had. Bovendien