De bouwvallen van Palmyra. -
In Syrië, op den weg van Damascus naar Deir, bij het tegenwoordige dorp Thadmor liggen de grootsche bouwvallen van Palmyra, die te midden der Syrische woestijn getuigenis afleggen van de vroegere groote beschaving van het Oosten. In de derde eeuw na Christus bloeide hier het rijk van Palmyra, gesticht door Odenathus, na zijn dood bestuurd door Zenobia, die in den aanvang de aanvallen der Romeinen zegevierend afsloeg, haar heerschappij zelfs over Egypte en een deel van Klein-Azië uitstrekte, maar ten slotte door keizer Aurelianus werd overwonnen, die, toen hij op den terugweg naar Rome bericht ontving, dat de achtergelaten Romeinsche bezetting was vermoord, terugkeerde en Palmyra verwoestte.
Diocletiaan en later Justinianus trachtten de stad weer op te bouwen, die in 744 voor de tweede maal, en thans voorgoed, door de Saracenen vernield werd.
De bouwvallen van Palmyra zijn eerst in 1678 door een Engelsch koopman, Halifax, ontdekt, en later, sedert 1751, door Wood en Dawkins nagevorscht en beschreven. Nog heele rijen zuilen staan overeind, wier aanblik midden in de woestijn den indruk maakt van een sprookje. ‘De doode en geluidlooze woestijn,’ zegt Sachau in zijn Reisen in Syrien, ‘de merkwaardig behouden monumenten eener volkrijke wereldstad uit de oudheid, gebergte en vlakte, het witrosekleurig gesteente onder den wolkenloozen hemel der Syrische woestijn, een aantal vruchtbare tuinen met palmen, dit zijn de bestanddeelen van den betooverenden indruk, waardoor de bouwvallen van Palmyra den reiziger, die door de troostelooze woestijn is getrokken, beloonen.’