De Duitsche kroonprins.
Den 6en Mei is te Berlijn de meerderjarigheidverklaring van den kroonprins van het Duitsche Rijk en van Pruisen, prins Friedrich Wilhelm Victor August Ernst, bij gelegenheid van diens achttienden verjaardag, met bijzonderen luister gevierd. Keizer Frans Jozef van Oostenrijk had er prijs op gesteld, den prins, die tevens zijn petekind is, persoonlijk geluk te wenschen; de koning van Italië was vertegenwoordigd door den prins van Napels, Rusland door grootvorst Constantijn, Engeland door den hertog van York, België door prins Albert, Zweden eveneens door een prins van den bloede, onze koningin door generaal Kool, den chef van den generalen staf, terwijl het Duitsche Rijk zelf natuurlijk een heele schaar gekroonde hoofden en prinsen leverde, die voor deze gelegenheid naar Berlijn togen, waar de plechtigheid plaats had in de oude slotkapel van het koninklijk paleis, die reeds van veel belangrijke familiegebeurtenissen in het geslacht der Hohenzollerns is getuige geweest. De plechtigheid bestond ditmaal, behalve in gezang en een korte preek van den hofprediker Dryander, die den kroonprins ook bevestigd heeft, vooral hierin, dat prins Friedrich Wilhelm voor het regimentsvaandel den eed van trouw zwoer aan den oppersten krijgsheer. Hierna werd in de Witte Zaal van het paleis cour gehouden en had de kroonprins, tusschen zijn keizerlijke ouders voor den troon staande, de gelukwenschen der hooge gasten in ontvangst te nemen.
Prins Friedrich Wilhelm werd den 6en Mei 1882 in het Marmerpaleis te Potsdam als eerste kind van den toenmaals 23jarigen prins Wilhelm geboren.
Tot zijn elfde jaar genoot hij in hoofdzaak een niet-militaire opvoeding onder leiding van den tegenwoordigen hof- en garnizoensprediker Kessler. Op zijn elfden verjaardag werd hij, als elke Pruisische prins, luitenant in het eerste regiment van de lijfwacht te voet te Potsdam. De laatste jaren bracht hij met zijn broeders Adelbert en Eitel Frits door in het stadje Plön in Holstein, waar kolonel von Lyncker tot hun gouverneur werd aangesteld.
Thans krijgt de kroonprins een eigen hofhouding te Potsdam, waar hij een jaar in zijn regiment moet dienen. Daarna gaat hij naar de universiteit te Bonn, waar ook zijn vader gestudeerd heeft. Ter zelfder tijd moet hij, naar een overoude traditie in het huis Hohenzollern, een ambacht leeren. Keizer Wilhelm I was schrijnwerker, keizer Frederik III boekbinder, keizer Wilhelm II letterzetter, welk vak vermoedelijk ook door den kroonprins zal worden verkozen.
de duitsche kroonprins friedrich wilhelm.
Van den jongen prins wordt verteld, dat hij zeer minzaam is en er niets in ziet, te Potsdam op de paardetram te stappen en met den koetsier op het balkon een praatje te maken. Zulke dingen maken prinsen spoedig populair; zij herinneren aan liefhebberijen van wijlen keizer Frederik, die een aanzienlijk deel van zijn groote populariteit en zijn naam van minzaamheid aan dergelijke kleinigheden te danken had.
Het spreekt wel vanzelf, dat de kroonprins reeds in het bezit is van een groot aantal Duitsche en buitenlandsche ridderorden. Van de eerste bezit hij onder anderen den Zwarten Adelaar van Pruisen, de Pruisische kroonorde 1e klas, de Hohenzollernsche huisorde, het grootkruis der Wurtembergsche kroon enz.; van de buitenlandsche het grootkruis van den Nederlandschen Leeuw, de Portugeesche Christusorde en vele andere, terwijl kort voor zijn meerderjarigheid een bijzonder gezantschap hem de Spaansche orde van het Gulden Vlies kwam overhandigen.
Prins Friedrich Wilhelm gelijkt meer op zijn moeder dan op zijn vader, heeft nog geen snor en ziet er nog wat kinderlijk uit. Hij is nu al langer dan de keizer en zelfs dan zijn oom, prins Heinrich, en belooft een rijzig man te worden, evenals zijn overgrootvader, keizer Wilhelm I.