Een nuttig toestel.
Humoreske door Henri.
't Was vandaag in het huis van mijnheer Tak een gebel en een geraas, dat hooren en zien verging. Niet dat de huisbel onophoudelijk in beweging was, om de dienstbare geest uit de keuken naar voren te roepen, maar het was de telephoonschel, die om de vijf minuten haar scherp geluid deed hooren.
Reeds lang had mevrouw Tak het verlangen gekoesterd, met de telephoon te zijn aangesloten, maar het was geruimen tijd een vrome wensch gebleven, want mijnheer, die leeraar was aan het gymnasium, had zich steeds tegen de inwilliging van het verlangen zijner dierbare wederhelft verzet. Hij wilde niet voor elke kleinigheid door dat lawaai-toestel uit zijn geleerd gepeins worden'opgeschrikt; maar eindelijk had hij voor vrouwelijke welbespraaktheid en vrouwelijk aandringen het onderspit moeten delven.
Lawaai-toestel! had de geleerde heer die vernuftige uitvinding durven betitelen. Was het niet veeleer een zeer nuttig toestel? En hoe gemakkelijk ook! Men zit op zijn gemak in een leunstoel, daar herinnert men zich eensklaps, dat men dit of dat aan den bakker of den slager heeft vergeten te bestellen, of men wil gauw iets aan zijn vrienden of bekenden meedeelen - men hoeft nauwelijks één stap te verzetten, een rukje aan de telephoonbel, en klaar is het! - Ja, nuttig en gemakkelijk!
Geen wonder dus, dat het vandaag een drukke dag was voor de telephoonjuffrouw, alleen om mevrouw Tak te bedienen. De eerste dag moest behoorlijk worden ingewijd...
Van den morgen tot den middag had het schelletje bijna niet stilgestaan; rrrr.... rrrr.... ging het om de vijf minuten. Mijnheer was tegen den avond het huis uitgeloopen, hij kon dat onophoudelijk getingel niet meer verdragen. Toen hij een uurtje later terugkeerde, overviel hem zijn vrouw reeds in de gang met de woorden:
‘Man, mevrouw Van Bergen heeft ons door de telephoon uitgenoodigd, den avond gezellig bij haar door te brengen; we moeten zeker komen, heeft ze gezegd. Haar broer komt ook en nog een bekende, maar ik kon den naam niet al te best verstaan.’
‘En wat heb je geantwoord?’
‘Wat ik geantwoord heb? Wel, dat we de uitnoodiging met genoegen aannamen. Ik kon toch moeilijk iets anders zeggen.... Je hebt er toch niets tegen, man?’
Al had er mijnheer iets op tegen gehad, dan had hij zich toch naar den wil zijner vrouw moeten schikken, daarom berustte hij met een zucht in het onvermijdelijke.
‘Mina gaat ook mee,’ hernam zijn vrouw na een korte poos; ‘mevrouw Van Bergen verzocht me, haar mee te brengen, ze kan dan bij haar een handje in de keuken helpen, daar haar meid den voet verstuikt heeft.’
Dit punt interesseerde den leeraar minder, maar hij moest toch alles geduldig aanhooren.
Een half uur later belde het drietal bij mevrouw Van Bergen aan. Zij werden vriendelijk, maar toch met zekere verbazing ontvangen.
‘Ik had van avond niet op een bezoek van u durven rekenen,’ zei mevrouw Van Bergen, ‘vooral niet bij zulk een slecht weer. Maar al is het onverwachts, het is er mij niet minder aangenaam om. Jammer alleen voor mijnheer, dat mijn man niet thuis is, hij is nog geen vijf minuten geleden naar de sociëteit gegaan.’
Mevrouw Tak keek haar vriendin verbaasd aan en werd een beetje verlegen.
‘Ons bezoek onverwachts?’ vroeg zij, ‘en u heeft ons door de telephoon uitgenoodigd....’
‘Door de telephoon?.... Och,'t is waar ook, u is vandaag voor het eerst aangesloten; juffrouw Mulder heeft het me van middag verteld.... Zij moet met u reeds druk door de telephoon gesproken hebben.... Zij had er zoo'n schik in, zei ze...’
‘Dus, u heeft ons niet getelephoneerd?’ vroeg mevrouw Tak nog steeds verbaasd.
‘Ik heb er geen oogenblik aan gedacht. Ik heb bijna den heelen dag visite gehad van mevrouw Schilder; den ganschen middag heb ik met dat vervelend mensch opgescheept gezeten....’
‘Dat is vreemd, en toch heeft men ons ongeveer een uur geleden door de telephoon verzocht, bij u te komen.... Ik begrijp er niets van.... ik kan mij toch onmogelijk vergist hebben.... En uw meid heeft den voet niet verstuikt?’
‘Den voet verstuikt? Hoe komt u er bij?’
‘Ja, dat heeft men mij duidelijk door de telephoon gezegd, en daarom zou ik de onze meebrengen.... 't Is me een raadsel, ik begrijp er niets van....’
‘Ik ook niet,’ beaamde mevrouw Van Bergen, ‘en toch.... ik geloof, ik meen.... 't Zou me niets verwonderen, als juffrouw Mulder u een poets gespeeld had....’
‘Zou u dat denken?’
‘Ja, ik geloof het zeker.... 't Valt mij nu pas op, dat ze het van morgen zoo druk over uw telephoon had.... U was vandaag voor het eerst aangesloten, zei ze, en het komt me voor, of ze dit zoo lachend vertelde....’
‘Zou zij dat gedaan hebben? - Wacht, dan zullen we haar dat eens betaald zetten....’
Mevrouw Tak snelde naar het telephoontoestel, dat in een hoek der kamer hing, schelde op, en verzocht de juffrouw op het bureau aansluiting met juffrouw Mulder.
Mevrouw Van Bergen keek haar vriendin verbaasd aan.
‘Juffrouw, juffrouw!’ gilde mevrouw Tak eensklaps met zonderlinge verandering in haar stem door de telephoon, ‘juffrouw, ik ben Jetje, uw naaister; ik moet u tot mijn spijt meedeelen, dat ik onmogelijk deze week nog uw japon kan af hebben, zoo juist heb ik een groote rouwbestelling gekregen; u moet het mij dus niet kwalijk nemen, ik kan er heusch niets aan doen....’
Wat juffrouw Mulder daarop antwoordde, wist mevrouw Van Bergen natuurlijk niet, maar naar het komisch gebaar van mevrouw Tak te zien, die moeite had het niet uit te proesten van het lachen, moest het antwoord van de waarschijnlijk erg verontwaardigde juffrouw Mulder allesbehalve malsch zijn. Een korte, driftige ruk aan de telephoonbel werd gehoord en uit was het gesprek.
Mevrouw Tak maakte komische gebaren en lachte onbedaarlijk. ‘Wat zal ze woedend zijn,’ zei ze tot haar vriendin, ‘ze was stellig in de meening, dat ze met Jetje, haar naaister, sprak. Ze snauwde me kwaad af, en zei, dat ze de japon niet meer verkoos, als die niet vóór Zondag klaar was. Eergisteren vertelde ze mij, dat ze een nieuwe zomerjapon besteld had, waarmee zij aanstaanden Zondag op visite moest; u begrijpt dus, dat ze nu zoo kwaad is als een spin!’
Mevrouw Van Bergen lachte hartelijk om de grap. ‘Ha, ha, uw poets is beter gelukt dan de hare,’ antwoordde zij, ‘wij brengen den avond genoeglijk hier door, terwijl juffrouw Mulder zich thuis opwindt van kwaadheid over die arme naaister!’
Op dit oogenblik trad mijnheer Van Bergen binnen. Dit was een uitkomst voor den leeraar