Parijsche straatschetsen.
Door
F.J.A.L. Cordens.
VI.
(Slot.)
Montmartre. - Langs een smalle, steil-hellende straat met onaanzienlijke huisjes klimmen wij met moeite naar boven. Vóór ons een dwarsstraat, die het uitzicht belemmert; thans geen levendigheid, geen vertier in die zoo dicht bevolkte wijk. Vóór een wijnhuis arbeiden eenige mannen om een aantal vaten af te laden van een grooten handwagen, terwijl wij, vreemdelingen als we zijn, ons afvragen, aan welken kant van den steilen berg ze dien omhoog gewerkt hebben. Om den hoek een paar winkeltjes, waar rozenkransen, medaljes en voorwerpen van godsvrucht verkocht worden; in een zijstraat nog eenige dergelijke kleine neringen, en dan vlak vóór ons, hoog boven een steenen trap, de massale bouw en de reusachtige koepel der kerk van het H. Hart. De blanke muren, gedeeltelijk nog verscholen in een netwerk van steigers, blinken in het felle zonnelicht; 't is er stil, doodstil, en het oor verneemt slechts een dof gegons, dat uit de diepte opstijgt van de altijd rumoerige stad.
Hoe anders moet het daar zijn, als duizenden en duizenden die treden beklimmen ter bijwoning der godsdienstige feesten van het katholieke Frankrijk; als de hellingen van Montmartre bedekt zijn door een stroom geestdriftige pelgrims, die in den tempel, die hun trots is, met het vurig geloof der Fransche katholieken gaan bidden voor hun stad en hun land. En hoe wondermooi leent zich deze omgeving tot die aangrijpende uitingen van godsvrucht, waarvan wij in de St. Sulpice een treffend voorbeeld zagen bij gelegenheid eener processie tot eerherstel.
Wij klommen hooger, nu en dan door een opening tusschen de huizen een blik werpend op het panorama van Parijs. In de nabijheid der kerk zwierven eenige schunnig gekleede individuen, die met een allesbehalve vroom gezicht medaljes en photographieën van de kerk te koop boden. Wij weigerden.
Een oogenblik later kwamen er anderen, die beweerden last te hebben, hun prentjes en medaljes gratis aan te bieden als een souvenir voor de pelgrims. Wij bedankten eveneens, maar eindelijk, om van het gezanik en het opdringen af te zijn, scheepten we ze met een paar stuivers af. Politie om de vaak brutale bedelarij aldaar tegen te gaan, hebben wij in den heelen omtrek niet gezien; wel vernamen wij naderhand van Parijzenaars nog velerlei klachten over het gespuis van Montmartre.
Door een zijdeur traden we de kerk binnen. Wij zullen er geen beschrijving van geven, die trouwens niet past in het kader, dat wij ons gesteld hebben. Maar geen tempel misschien verhaalt in zijn steenen zoo klaar zijn geschiedenis als de gelofte-kerk van het H. Hart. 't Is de bede van geheel het land, die onhoorbaar door haar hooge beuken zweeft, een bede, vertolkt door duizenden namen, die in gouden letteren staan gebeiteld op de steenen van muren en pijlers; een bede van het volk in al zijn geledingen, van adel en geestelijkheid, van leger en vloot en van den nijveren werkmansstand. En dat gebed van heel het katholieke Frankrijk dwingt ons, mede neer te knielen bij de kleine schaar, die trouw de wacht houdt bij het Allerheiligste, dat op het hoofdaltaar is uitgesteld te midden van ontelbare waskaarsen, en brengt ook ons een gebed op de lippen voor dat land, dat zoo diep is gezonken, maar dat ondanks zijn verval nog bogen kan op zooveel geest van opoffering, zooveel heldhaftigen godsdienstzin en onverschrokken geloofsmoed.
In de kapel der Marine beschouwden wij onder de altaartafel den witmarmeren engel, die een degen in beide handen draagt. ‘Dat is de degen van wijlen admiraal Courbet,’ zegt onze vriendelijke gids. Rechts en links, in breede lijsten gevat, hangen epauletten, ridderkruisen en medaljes van overleden Fransche officieren, die hun eereteekenen, in harden strijd gewonnen, het H. Hart ten offer boden als een blijvend smeekgebed voor de eer en glorie van hun land.
Buiten, over de steenen balustrade gebogen, zien wij de stad aan onze voeten en de beboschte heuvelen, die den gezichtseinder afsluiten. Een lichte nevel zwalpt over de huizenzee, de omtrekken vervagend en het oog vermoeiend. Zwaarder en zwaarder wordt de mist, die zich samenpakt als witte wolken, en nu en dan vaneenscheurt en zich verspreidt