Parijsche straatschetsen.
Door
F.J.A.L. Cordens.
IV.
Het fraaie stadsgezicht, dat men geniet op de trappen der Madeleine-kerk, geeft den beschouwer een van die indrukken, die in de herinnering blijven sluimeren en die nu en dan plotseling zich verlevendigen om in den spiegel der verbeelding het beeld terug te kaatsen van het oorspronkelijk geziene. Aan beide zijden een breede boulevard, recht vooruit de rue Royale met haar monumentale huizen, uitloopend op het Concorde-plein, waar de fonteinen schuimen en de geelwitte steenen naald, door Mohamed Ali uit de puinhoopen van Luxor naar Frankrijk gezonden, haar spits ten hemel heft. Het gezichtsveld wordt afgesloten door de zuilenrij van de Kamer van Afgevaardigden, aan de overzijde van de Seine; en waar het oog zich wendt, ontmoet het een vroolijk bewegen van rijtuigen en voetgangers onder den prachtigen diepblauwen hemel.
We staken het Concorde-plein over en wandelden door de Champs Elysées; onderweg zou er gelegenheid genoeg zijn om een rijtuig te nemen. 't Was er stil langs den grooten muur, die den tuin afsluit van ‘Monsieur Loubet,’ stil langs de verschillende concertgelegenheden, stil langs de paleizen der Parijsche groote wereld, die nu haar ochtendrit deed in het Bois de Boulogne.
We namen een rijtuig, dat ons achterop kwam; de koetsier grinnikte beleefd onder zijn glimmend zwarten hoed, blij dat hij een vrachtje had voor buiten de omwalling, waar hij hooger tarief mocht rekenen. Cie des petites Voitures No. 9763 stond op de lantarens van het rijtuigje, en dat cijfer kon eenigszins een denkbeeld geven van het aantal der Parijsche huurrijtuigjes.
Het was een stille, rustige najaarsmorgen; de honderden stoelen in de Allée des Acacias stonden onbezet; alleen het ruischen der hooge boomen en het knarsen der wielen over het grint der breede laan, verbrak de diepe stilte, die ons in de verbeelding uren ver verplaatste van het gewoel der millioenenstad.
Allengs keerden de equipages terug uit het Bois. Sierlijke breaks, keurig bespannen landauers schoten ons voorbij; het was een défilé van prachtige spannen, deftige grooms en een rijkdom van toiletten en bont. Nu en dan stoof een ratelende automobiel langs den weg, de chauffeur, met donkeren bril en hoogopstaande kraag, zich voortspoedend naar de club op het Concorde-plein; officieren, in kleurige uniform, galoppeerden voorbij, een groet of een woord wisselend met de voorname dames, diep in haar rijtuig gedoken en genietend van de frissche najaarslucht.
Teruggekeerd op de Champs Elysées sturen wij het rijtuig weg; 't is er nu levendiger geworden, rijtuigen, trams en fietsen kruisen elkaar, en op de breede wandelpaden komt allengs meer beweging.
Opeens een gilletje van een paar kindermeisjes: een fiacre slaat in volle vaart een zijstraat in, daardoor een wielrijder den weg afsnijdend. Een ongeluk lijkt onvermijdelijk, en om niet overreden te worden, heeft de fietser geen andere keus, dan met een zwaai, voor het paard heen, het trottoir op te vliegen. De fiets botst tegen een boom en zijn berijder stort over een grinthoop, waar hij een oogenblik onbeweeglijk blijft liggen. Vijf, zes menschen schieten toe, evenveel hollen het rijtuig na, waarvan de koetsier inmiddels de zweep over het paard gelegd heeft. Een korte wedloop, dan keeren de vervolgers terug.
De wielrijder is intusschen opgekrabbeld; op een paar schrammen na is hij ongedeerd, maar zijn kleeren zijn deerlijk gehavend en zijn wiel is onbruikbaar. ‘We hebben zijn nummer,’ roepen de gedienstige geesten; de fietser noteert het nummer van den fiacre, en na een paar woorden over en weer hinkt hij met zijn gebroken kar naar den naasten politiepost om zijn beklag te doen, overtuigd, dat de gevaarlijke voerman nog vóór den avond door de politie achterhaald is.
Dat spontane partij-trekken voor den wielrijder trof ons; de koetsiers staan in geen te best blaadje, en de vraag, of de verhouding tusschen den ‘cocher de fiacre’ en de ‘bourgeois’ er niet slechter op werd door de herhaalde klachten, die tegen den eerste worden ingebracht, hielden wij maar terug op de stellige verzekering:
‘Ze overrijden er genoeg op een jaar.’ Aan de behendigheid der Parijsche koetsiers wordt echter volmondig hulde gebracht, en meer dan eens waren wij in de gelegenheid hun rijkunst te bewonderen te midden van het ontzettende rijtuiggewoel. Denzelfden middag nog op een der groote boulevards. Ditmaal reed ons een withoed, een blozende, hupsche jongen, kranig op den bok gezeten in zijn nieuwe bruine koetsiersjas. Het nette, zwartgelakte rijtuig met de gele wielen, zooals er ons honderden voorbijkwamen, droeg den naam: Cie Urbaine en een nummer ver in de 7000.
De concurrentie tusschen de twee groote rijtuigmaatschappijen, zoo vermoeden we, zal niet vreemd zijn aan de animositeit, die zich somtijds onder de koetsiers openbaart.
Met de grootste behendigheid stuurde de jonge man zijn paard tusschen de vijf-, zesdubbele rij van fiacres en hooge omnibussen; ook bij de grootste ophooping van voertuigen, die nu en dan ontstond, wanneer een politieagent door het opsteken van zijn arm het verkeer tot stilstand bracht, had er niet de minste botsing of verwarring plaats. Slechts één enkelen keer reed ons een rijtuig in de wielen en bij die gelegenheid zagen wij nog even het vuur opflikkeren van den oorlog tusschen de wit- en de zwarthoeden. De koetsier, die ons te gemoet reed, droeg de schuld; hij keek om en lette niet op zijn paard, en een paar oogenblikken zaten beide rijtuigen vast; maar die korte tijd was voor den zwarthoed voldoende om een kruisvuur van scheldwoorden te openen, waar we met verbazing naar zaten te luisteren. Niet dat we er ook maar één woord van verstonden, maar we bewonderden hun verbazende radheid van tong; en al moge een koetsiersstandje niet van het aangenaamste zijn, de nieuwigheid van het geval stemde ons tot kalme toeschouwers. Twee zwarthoeden, die voorbijreden en niets van het gebeurde gezien hadden, begonnen mede tegen onzen withoed te razen, en een witte, die ons achterop kwam, trok partij voor zijn kameraad. Deze had inmiddels door een handige beweging het rijtuig losgewerkt, maar nog wel tien minuten lang zat de jongen in zich zelf te brommen, en alleen een drinkgeld scheen in staat, hem weer in zijn vorige goede stemming te brengen.