De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Parijsche straatschetsen.
| |
II.De boulevard Poissonnière ligt ongeveer halverwege de lange reeks boulevards, die zich in een boog van de Madeleine-kerk tot aan het plein der Republiek voortzetten en die als de slagaders mogen gelden van Parijs. En evenals bij een koortslijder 's avonds een verhoogde temperatuur intreedt, zoo kookt en bruist het leven des avonds met dubbele onstuimigheid door deze hoofdverkeerswegen van de Seine-stad. 't Is het uur, dat de kranten van de pers komen; jongens en mannen met groote pakken papier onder den arm hollen over het breede trottoir, gillende: ‘Le Ptit Bleu! - La Patrie! - Le Soir! Grande victoire des Boërs!’ ('t Was in den tijd, dat het den Republieken goed ging). Gretig worden de handen er naar uitgestoken, de jongens nemen hun stuiver aan en hollen verder, en nieuwe drommen komen opdagen met: ‘La Pa-trie! Le Soir!’ Over de breede, met kleine houtblokjes geplaveide straat golft een stroom electrisch licht, waarin de lantarens der duizenden rijtuigen, die in onafgebroken rij op- en neergaan, als roode en gele sterretjes flikkeren. In de boomen langs het trottoir ruischt een aangenaam verkoelende wind, en op de breede, geasphalteerde wandelpaden bewegen zich duizenden en duizenden, zich verdringend voor de monumentale winkels of een plaatsje zoekend op het terras der weelderige restaurants, waar geen tafeltje onbezet is. Het kost moeite om zich thuis te voelen in dien duizelingwekkenden maalstroom, om de oogen te wennen aan de verblindende lichtschittering en om te blijven turen in die kaleidoskoop van voorbijtrekkende rijtuigen, omnibusgevaarten en puffende automobielen. We schuiven langzaam voort in de richting van de Madeleine-kerk; een groepje menschen stremt de circulatie, ze kijken naar de vierde verdieping van een huis aan den overkant. Wat is er te zien? Een vertooning van de kinematograaf, met levende beelden reclame makend voor een paar Parijsche vermakelijkheden, voor den fabrikant van een haarwater enz. Aan reclames trouwens geen gebrek. Verderop schrijft een onzichtbare hand hoog in de lucht een welbekenden naam. ‘Van Houten's cacao’ staat er in donkerroode letters, en nauwelijks is de laatste o voltooid, of alles verdwijnt en wordt letter voor letter opnieuw neergeschreven in groen en dan weer in wit licht. De drukte op straat vermindert niet, ze neemt eerder toe: het wordt tijd voor de theaters. De dure restaurants, waar men bij iederen schotel door een anderen bediende geholpen wordt, zoowel als de goedkoopere gelegenheden verliezen langzamerhand een gedeelte van hun bezoekers en met meer haast drijven de koetsiers hun vlugge fiacres in de richting van de Place de l'Opera. 't Is een bedenkelijk werk, het groote plein over te steken en de Parijzenaars na te volgen, die kalm tusschen de rijtuigen door laveeren, op gevaar af zesmaal overreden te worden door de driftige koetsiers, die voor een ‘bourgois’ te voet al bitter weinig respect schijnen te hebben. Rechts van het plein verheft zich in sombere lijnen de Groote Opera; het fraaie beeldhouwwerk van den gevel is in de duisternis niet te onderscheiden, maar tot in den nok stralen alle ramen van licht, en honderden bestijgen de steenen treden, om zich binnen te verspreiden langs de beroemde monumentale trap. Twee soldaten der Republikeinsche garde, reuzen te paard, houden onbeweeglijk de wacht voor het gebouw. Niet zonder moeite worden we hier een omnibus machtig, die ons naar het Bastille-plein brengt. Er rijden er drie achter elkaar; in de laatste vinden we plaats, en terwijl de drie stevige paarden reeds in draf zijn, hijschen we ons langs het smalle trapje op naar de imperiale. Daarboven hebben wij een verrukkelijk uitzicht. Als machtige monsters banen de logge omnibussen zich een weg door den eindeloozen drom van kleine, vlugge rijtuigen. Nu en dan schiet een groepje voetgangers tusschen de paarden door, om midden op de straat den kleinen vluchtheuvel te bereiken bij een electrische lantaren, en daar het gunstig oogenblik af te wachten om de straat verder over te steken. Een enkel oogenblik komt er stilstand in den stroom van voertuigen; 't is als een politieagent op Londensche manier, door het opsteken van zijn arm, de koetsiers hun paarden doet inhouden en de menigte voetgangers, bij een kruispunt opgehoopt, gelegenheid geeft, zich op de tegenoverliggende trottoirs te ontlasten. Maar slechts een oogenblik duurt dit oponthoud; de grond dreunt weer van duizenden paardenhoeven, en als een donder, die zich vóór en achter ons in onbestemde verte voortplant, rollen de duizenden rijtuigen weer over de houtbestrating der boulevards. Vijf, zes rijen rijtuigen tellen we naast elkaar, en zij alle krioelen dooreen, zonder haken, zonder botsen, met de grootste orde en regelmaat. Als in een droom staren wij in de drukte, bedwelmen ons aan het licht van winkelpaleizen en restaurants en duizelen van dien onafgebroken menschenstroom. Waar gaan zij heen de tienduizenden, die ons zijn voorbijgegaan? Het zijn geen vreemdelingen, die de impressie komen zoeken van het nieuwe, het ongeziene; maar de meesten zijn gekomen, om wéér een indruk mee te nemen van het verbijsterend drukke leven, dat duizendmaal gezien, toch immer nieuw blijft; om nogmaals den hartslag te hooren van hunne stad; om zich nog eens te bedwelmen aan haar weelde, glans en schittering en daarbij de zorgen, vermoeienissen en bekommeringen te vergeten, die hen vandaag hebben bestormd en die morgen hen weer wachten. | |
III.De smalle rue du Faubourg Montmartre (haar naam duidt reeds aan, waar ze heenvoert) kan onder geen enkel opzicht een vergelijking doorstaan met de breede, luchtige hoofdstraten; haar winkels gelijken in geenen deele op de groote magazijnen van de rue de Rivoli, en haar huizen nog minder op de weelderige paleizen in de Champs Elysées; maar 't is een straat met een prettige, gezellige drukte, en zonder een buitengewone verbeeldingskracht te bezitten zou men zich daar soms verplaatst wanen in zeker stadsgedeelte van Amsterdam. De vele en velerhande winkels dragen daar niet weinig toe bij, en vooral de eigenaardigheid om zooveel mogelijk buitenshuis te etaleeren, verleent aan de straat een levendigheid, die ons onwillekeurig aanmaant langzamer te gaan en met meer aandacht de ons omringende dingen te beschouwen. Afleiding vindt men dan ook genoeg; we behoeven slechts even stil te staan voor een manufactuurwinkel, ons verwonderend hoe het mogelijk is, dat de hooge stapels zijde en katoen op de smalle schragen in evenwicht blijven, of de baas komt al naar buiten schieten, met de beleefde, van zelfvoldaanheid getuigende vraag, hoe wij zijn collectie vinden. En als hij onmiddellijk daarop ziet, dat hij vreemdelingen zonder kooplust voor zich heeft, wordt er zijn goed humeur volstrekt niet door bedorven, en een stuk zijde onder den hoop uittrekkend, zegt hij meer tot zich zelf dan tot ons: ‘Kijk, dat is iets moois - zooveel el lang, en 't kost maar zooveel.’ We gaan verder en struikelen bij den buurman over een bak, waarin volgens het opschrift zich bevinden: ‘Huîtres de Portugal.’ De koopman heeft nog meer bakken met oesters op het trottoir staan, ‘de Marennes’ en nog andere soorten, en daarnaast een groote verzameling alikruiken en ander verdacht goedje uit de zee. Een groote berg bloemkool en wortels ligt half in huis, half buiten, en een Parijsche straatjongen, met mager en beenig gelaat en een zijden dasje los om den hals geknoopt, staat te roeren in de alikruiken, nog niet besloten of hij er zijn sou wel aan geven zal. Dan weer ander bedrijf en andere nering: | |
[pagina 92]
| |
barbiers- en bakkerswinkels, wijnhuizen, smakelijke uitstallingen van pâtissiers, winkels met de heerlijkste, sappige vruchten, druiven om van te watertanden, in overvloed onder ieders bereik gezet, en daartusschen een krioelende meden deftigen boulevard Montmartre. De zon is nog niet geheel doorgebroken; een ijle nevel hangt als rag om de boomtoppen, maar hier en daar in de hooge spiegelruiten en op de gevels der huizen flitst nigte: vrouwen, die haar inkoopen doen, werklieden, die naar hun werk gaan, en koetsiers, die zich zooeven in het wijnhuis gesterkt hebben voor een langen rit.
verloren geluk, naar de schilderij van knoet ekmall.
Midden op straat krioelt het van vrachtwaeen straal licht, de eerste begroeting der zon. Op straat hebben de omnibussen den dienst hervat, de koetsiers komen aansullen met hun rijtuigjes, droomerig op den bok zittend, met hun ochtendblad in de hand. Iedere minuut gens en handkarren, waar geen doorkomen aan is; de leelijke, vervelooze omnibus van Montmartre geeft ons uitkomst, wij blijven er achter loopen, tot we, rechts afslaande, ons opeens in een andere omgeving bevinden, op wordt het drukker en nog geen half uur later vertoont alles het gewone, veerkrachtige leven der groote stad. Een volksoploopje doet ons vlugger aanstappen, om te zien wat er gaande is. Er | |
[pagina 93]
| |
terugkeer der blinde bulgaren uit de grieksche gevangenschap, naar de schilderij van c. holarek.
| |
[pagina 94]
| |
staan een paar honderd menschen bijeen, druk pratend en gesticuleerend, daartusschen een sergeant-de-ville, een politieagent, in zijn kort schoudermanteltje. Wat is er gebeurd? O, niets, er is een handwagen met fruit omgevallen door het losraken van een wiel, en nu wordt hij weer in elkaar gezet, terwijl de helft der omstanders in de meening verkeerde, dat er een ongeluk heeft plaats gehad. De deskundigen laten intusschen hun meening gelden: ‘Zoo moet je 't doen! Neen, zoo niet!’ De baas van den wagen weet niet, wie hij tot helpers zal kiezen, en een paar straatjongens beginnen onder den neus van den diender het refrein te fluiten van ‘La Charette,’ een liedje, dat toen ter tijd nogal opgang maakte, daar het wegens politieke strekking van hoogerhand in de cafés chantants was verboden en daarom des te drukker op de boulevards werd gevent. Sommigen lachen er mee, maar de bengels hebben geen succes; slechts een lang opgeschoten bakkersjongen neuriet, terwijl hij heengaat: Sans un bon charron pour charette,
Cà ne marchera pas du tout,
Il faut-y mettre des roulettes (Déroulède)
Pour la sortir du trou.Ga naar voetnoot1)
Weldra duwt de vruchtenkoopman zijn wagen weer verder, de menigte is verstrooid, en de boulevard heeft zijn gewone aanzien teruggekregen. (Wordt vervolgd.) |
|