tingen van de ‘Zwarte Dood,’ de afgrijselijke pestziekte, die als gevolg der gruwelen van den Dertigjarigen oorlog heel Zuid-Duitschland teisterde.
Aanvankelijk hadden de inwoners gemeend, terwijl de geesel in de omliggende dorpen woedde, hem uit hun woonplaats te kunnen weren door al de wegen daarheen streng af te sluiten. Die wijze voorzorg scheen hen te zullen behoeden, tot in een donkeren nacht zekere Caspar Slucher, te Oberammergau woonachtig, maar tijdelijk als daglooner te Eschenlohe arbeidend, door de wachtposten wist heen te sluipen om zijn vrouw en kinderen te bezoeken. De ongelukkige bracht de pest in zijn geboortedorp; twee dagen daarna was hij dood en weldra waren vier en tachtig van zijn dorpsgenooten hem in het ontijdig graf gevolgd: het scheen, dat het gansche dorp gedoemd was om uit te sterven.
In dien uitersten nood namen de overlevenden hun toevlucht tot God; de mannen hielden raad en legden voor God de gelofte af, onmiddellijk het Passiespel te zullen spelen, en, als de pest mocht ophouden, het alle tien jaren te herhalen.
Die gelofte moet ons zonderling voorkomen, maar kan niets bevreemdends hebben als men in aanmerking neemt, dat sinds overoude tijden de vertooning van de Passie onzes Heeren als een soort godsdienstige oefening werd beschouwd, overeenkomende met onze lijdensmeditaties en de oefening van den H. Kruisweg.
Dergelijk godsdienstig tooneelspel, in de middeleeuwen meerendeels ‘mysteriespel’ genaamd, maakte deel uit van de kerkelijke plechtigheden ter gelegenheid der groote feesten als Kerstmis, Paschen en Pinksteren. Zij werden dan ook opgevoerd op het kerkhof, dat de kerk omgaf, ja in de kerk zelve.
In verschillende katholieke landen, die voor den alles wegvagenden storm der Hervorming zijn gespaard gebleven, zooals Spanje, Italië, Bretagne, zijn dergelijke middeleeuwsche mysteriespelen nog tot op onze dagen in al hun vrome naïveteit blijven voortleven, en met name in de Goede Week kan men in die landen nog processiën en vertooningen zien, die op min of meer aanschouwelijke wijze den pijnlijken kruisweg des Heeren voorstellen.
Uit de gelofte der Oberammergauers valt op te maken, dat hun Passiespel geen plotseling opgekomen denkbeeld, geen nieuwe vinding was, maar een eeuwenoude overlevering: hoe zouden zij anders met den dood voor oogen, op de gedachte zijn gekomen, het onmiddellijk op te voeren? Men heeft dus heel waarschijnlijk in het tegenwoordige Passiespel een eerbiedwaardig overblijfsel te zien uit de vroomgeloovige middeleeuwen, maar door verloop van tijd meer ontwikkeld, naar de nieuwere begrippen gewijzigd en door de hulpmiddelen der latere tooneelspeelkunst opgevoerd tot het aangrijpend en artistiek geheel, dat elke tien jaar de bewondering uitmaakt van de heele kunstlievende wereld, vooral sinds in 1850 de beroemde Berlijnsche tooneelspeler Eduard de Vriendt er de aandacht van zijn kunstbroeders op vestigde.
Maar ik loop de geschiedenis vooruit: naarde kronieken verhalen, hield onmiddellijk na de gelofte de plaag op; de reeds aangetasten genazen van de ongeneeslijke kwaal en niemand viel haar verder meer ten offer.
Trouw aan hun gelofte voerden de Oberammergauers nu het Passiespel geregeld om de tien jaar op tot in 1674, waarna zij besloten de volgende vertooning niet in 1684, maar om een afgerond jaartal te hebben in 1680, en verder weer om de tien jaren te doen plaats hebben. Dat is tot onze dagen zoo gebleven; de kronieken vermelden slechts één enkele onderbreking, namelijk in 1810, toen de zware oorlogslasten de opvoering onmogelijk maakten, maar reeds in 1811 werd de achterstallige speelbeurt ingehaald.
Gelijk nu de heele gemeente de boven verhaalde gelofte aflegde, zoo beschouwt ook thans nog heel Oberammergau de geregelde vervulling dier gelofte als zijn zaak.
Het gemeentebestuur heeft de leiding dier zaak in handen; op het raadhuis, dat een waar museum is van christelijke kunst door de talrijke afbeeldingen en documenten van vroegere opvoeringen, die er bewaard worden, zetelt de commissie voor het Passiespel en daar ook hebben zich de vreemdelingen aan te melden, die het spel wenschen bij te wonen en voor die gelegenheid in het dorp huisvesting begeeren.
Alle geboren Oberammergauers nemen, voor zoover hun jaren dat meebrengen, van klein tot groot aan het spel deel. Dat beschouwen zij niet alleen als een stilzwijgende verplichting, maar zij stellen er hun eer en hun trots in. Alleen de lichamelijk of verstandelijk gebrekkigen toch zijn uitgesloten, alsmede... wie niet van volkomen onberispelijk gedrag is. Voor de vervulling der hoofdrollen, zooals de Christus, de Maria en de Apostelen kunnen zelfs uitsluitend dezulken in aanmerking komen, die door onberispelijken levenswandel uitmunten. Tot een dier rollen te worden uitgekozen geldt dan ook voor de hoogste eer, waarnaar een rechtgeaard Oberammergauer streven kan.
Van kindsbeen af leert hij het Passiespel beschouwen als de gezamenlijke levenstaak der gemeente, waartoe ieder naar zijn krachten en gaven behoort bij te dragen. Op den arm van zijn moeder neemt hij al deel aan de schilderachtige groepen, die groote volksmenigten voorstellen, zooals b.v. in het tafereel der Israëlieten, die het manna rapen in de woestijn, of dat van den intocht van Christus binnen Jerusalem. Wat later behoort hij tot de kleinen, die den Heiland met palmtakken toewuiven. Nog later krijgt hij of zij een rol van meer beteekenis, hetzij als figurant, hetzij als handelend en sprekend persoon, hetzij als lid van het koor, dat de heele vertooning met zijn zangen begeleidt en verklaart.
Aldus wordt de Oberammergauer van jongs af gevormd tot waardig vertolker van het heilige lijdensdrama, en die vorming duurt onafgebroken voort, daar men zich niet enkel om de tien jaar ernstig tot de uitvoering voorbereidt, maar zich ook in den tusschentijd gestadig blijft oefenen, ook door het opvoeren van andere tooneelstukken, die echter alle van stichtelijken and zijn.
Zoodoende heeft men, tegen dat het gewichtige Passiejaar aanbreekt, een uitstekend gevormden en geoefenden talrijken troep tot zijn beschikking, waaruit de leiders een ruime keuze hebben voor de rolverdeeling, die niet dan na rijp beraad en ernstige overweging geschiedt.
De keuze der hoofdpersonen is een evenement, dat met spanning door de geheele bevolking wordt te gemoet gezien, en de uitverkorenen zijn voor minstens tien jaren de helden van het dorp. Ditmaal is ter vervulling der moeilijke Christusrol uitgekozen de jonge meester pottebakker Anton Lang. Te oordeelen naar zijn portret, beantwoordt zijn voorkomen heel gelukkig aan het vereischte type. Of zijn optreden en voordracht daarmee in overeenstemming zullen zijn, zal de ondervinding nog moeten leeren. Moeilijk zal het hem zeker vallen, daarin zijn voorganger Joseph Mayer te evenaren; deze gaf in zijn tijd de Christusfiguur zoo aangrijpend schoon weer, dat zelfs bij de vertooning in 1890, toen hij voor de derde maal in die rol optrad en feitelijk daarvoor al twintig jaar te oud was, zelfs die leeftijd niet vermocht, althans op een afstand de illusie te bederven of den indruk van zijn spel te verzwakken. Dit jaar zal hij enkel nog den proloog uitspreken.
anton lang,
de speler der Christusrol.
De Mariarol wordt, om de maagdelijkheid van de Moeder des Heeren uit te drukken, steeds aan een jong meisje opgedragen. De vorige maal werd zij vervuld door de burgemeestersdochter Maria Lang, die thans reeds sinds jaren het kleed van geestelijke zuster draagt. Ditmaal zal als Maria optreden Anna Flunger, behoorende tot een familie, die reeds tal van verdienstelijke passiespelers heeft opgeleverd. In het jaar 1850 was haar grootvader een veelbewonderde Christus en in 1880 haar tante Franziska Flunger een voortreffelijke Maria. In haar uitwendig voorkomen op deze vrouw gelijkend, moet Anna Flunger op haar beurt over een buitengewoon talent van voordracht beschikken. Zij is de dochter van den brievenbesteller.
anna flunger,
voorstellende de Moeder des Heeren.
De overige hoofdrollen zijn als volgt verdeeld: Herodes-Rochus Lang sr.; Petrus-Thomas Rendl sr.; Johannes-Peter Rendl jr.; Pilatus-brandweerhoofdman Sebastian Bauer; Caïphas-koster Sebastian Lang; Annas-houtsnijder Oppenrieder; Joseph van Arimathea-Andr. Braun; Jacobus-Matthias Deddler; Nicodemus-Wilh. Rutz; Nathanael-houthandelaar Gregor Breitsamter; Judas-schilder Hans Zwinck; Rabbi-houtbeeldsmjder Andreas Lang; Magdalena-kasteleinsdochter Bertha Wolf; Martha-Maria Schwalb enz.
Uit deze opgave merkt men, dat de spelers tot de meest uiteenloopende standen behooren. Trouwens in een zoo eenvoudig bergdorp als Oberammergau is het verschil in stand niet groot. De burgemeestersdochter van vóór tien jaar had volstrekt geen deftiger voorkomen, maar vertoonde denzelfden beminnelijken eenvoud als waarvan haar tegenwoordige opvolgster, de dochter van den brievenbesteller, blijkens haar portret den indruk geeft.
De Oberammergauers zijn over 't algemeen heel eenvoudige menschen, die voor het meerendeel met het vervaardigen van houten snijwerk als beelden, crucifixen, godsdienstige voorwerpen en verder met de gewone bedrijven, die op elk dorp voorkomen, hun kost verdienen. Hun plaatsje, dat ongeveer 1500 zielen telt, ziet er dan ook heel bescheiden uit; het bestaat uit kleine lage huizen, meestal