Lodewijk XVII.
Op de gravure naar een schilderij van L.Ch. Spriet zien wij den dauphin Lodewijk XVII, den zoon van den zwakken, ongelukkigen Lodewijk XVI en der beklagenswaardige Maria Antoinette, die beiden vielen als slachtoffers van den kunstmatig opgezweepten volkshaat. Wij zien den rampzaligen prins, rillend van koorts, uitgestrekt op een ellendig leger, terwijl de vriend van Robespierre, de schoenmaker Simon, aan wiens bewaking hij is overgeleverd, hem gelast te werken en hem met een pak slaag bedreigt.
De verwoede Jacobijn was ondanks zijn 57 jaren nog een krachtige figuur, met gebronsde gelaatskleur, ruwe trekken en een ruwe stem, borstelige wenkbrauwen en verward afhangende zwarte haren. Zoo schilderen hem zijn tijdgenooten, - en alleen ten opzichte van de haarkleur is de kunstenaar onzer gravure van de overlevering afgeweken. Hij gaf den ellendeling zilverwit haar, vermoedelijk om de tegenstelling tusschen de zachtheid, die men de grijsheid toeschrijft, en het hardvochtige gemoed van den schoenmaker beter te doen uitkomen.
De dauphin is niet enkel de jonge held van een lange lijdensgeschiedenis, maar ook van raadselachtige gebeurtenissen, waarover thans nog de meeningen ver uiteenloopen. Louis Charles was de tweede zoon van Lodewijk XVI en den 27en Maart 1784 te Versailles geboren. Een oudere broeder bezweek reeds in 1789 aan een klierziekte. Hij zelf was gezond en frisch, van krachtigen lichaamsbouw, geen kind van smarten zooals zijn broeder, had een bloeiende gelaatskleur, groote, blauwe oogen, een van geest stralend, gewelfd voorhoofd, een slechts weinig gekromden adelaarsneus, een fijn geteekenden mond en kuiltjes in de km, terwijl het lieve gezichtje omlijst werd door blonde lokken, die in krullen tot op de schouders afhingen.
Bij de rampen, die het koningspaar troffen, was de knaap meestal als ooggetuige tegenwoordig; somtijds speelde hij daarbij een kleine, zij het ook lijdelijke rol. In de stormachtige dagen van Versailles, toen de wilde megera's het slot overrompelden, verscheen de koningin, met hem en haar dochtertje aan de hand, op het marmeren binnenplein van het paleis. Gedurende den treurigen tocht van Versailles naar Parijs sliep het kind in de armen zijner gouvernante. Op het terras der Tuilertën was een kleine tuin voor hem aangelegd, evenals vroeger op het terras van Versailles. Was zijn koninklijke vader in zijn vrije oogenblikken slotenmaker geweest, de prins moest tuinman worden, hanteerde dapper schop en schoffel, hark en gieter, en kweekte mooie bloemen voor zijn moeder. Op het terras der Tuileriën werd hij steeds door nationale garden vergezeld, die zich vriendelijk met hem onderhielden. Een klein regiment du Dauphin werd uit jonge Parijzenaars gevormd en in een uniform gestoken. Bij het feest der gefedereerden op het Marsveld, waar de koning den eed van trouw aan de grondwet zwoer, hief Maria Antoinette onder stormachtige toejuichingen den dauphin in de hoogte en toonde hem aan het volk met de woorden: ‘Ziet mijn zoon, hij deelt mijn meening.’
Bij de vlucht des konings naar Varennes en de gevangenneming aldaar, was de jonge prins wel tegenwoordig, maar hij sliep gedurende deze historische gebeurtenissen. Bij de bestorming der Tuileriën vluchtten de koning, de koningin en de dauphin naar de rijbaan, waar de Nationale Vergadering bijeen was; een grenadier had den jongen prins, om hem voor de opgewonden menigte te beschermen, in zijn armen genomen en boven de hoofden weggedragen. Nu begon de heerschappij van het Schrikbewind. Machtiger dan de vergadering der volksvertegenwoordigers, had dit doorgedreven, dat de koning en zijn familie in den Temple zouden worden gevangen gezet.
Deze indrukwekkende, sombere, verweerde Temple was getuige van het slottooneel der tragedie van het Fransche koningschap. De dauphin woonde aanvankelijk bij de koningin; hij mocht aan de wandelingen in den tuin van den Temple deelnemen, in welks lanen van kastanjeboomen hij zich vrijelijk aan het spel kon overgeven. De tafel was weelderig en koninklijk en bleef dit tot aan den dood der koningin. Na de verhuizing uit den kleinen toren van den Temple naar den groote woonde de dauphin bij zijn vader, die zich reeds vroeger met zijn opvoeding beziggehouden en hem onderricht gegeven had in de Fransche spraakkunst, in het Latijn, in aardrijkskunde en geschiedenis. Dit alles veranderde nadat de koning in staat van beschuldiging was gesteld. Na de terechtstelling zijns vaders werd de prins voorloopig aan de hoede zijner moeder toevertrouwd. Maar dit duurde niet lang. Verschillende samenzweringen tot bevrijding der koningin werden ontdekt, en de republikeinsche machthebbers bepaalden, dat de zoon van de moeder zou worden gescheiden, naar een afzonderlijk vertrek overbracht en aan een door de Commune benoemd bewaker toevertrouwd. De koningin verzette zich wanhopig tegen de uitvoering van dit besluit. ‘Gij zult mij dooden,’ riep zij uit, ‘voordat ge mij mijn zoon ontneemt!’ Tevergeefs!
Nu begon voor den prins zijn martelaarschap. De schoenmaker Simon onthaalde den prins dikwijls op slagen, deed zich aan tafel door hem bedienen, en liet hem de borden wasschen en de kamer vegen. Men trok hem een kiel van grove stof aan en zette hem een roode Phrygische muts op. Hij moest de Marseillaise en de Carmagnole leeren en in het proces tegen zijn moeder getuigenis afleggen. Van de terechtstelling zijner moeder vernam hij echter nooit een woord. Hoezeer Simon hem ook mishandelde en tot een kleinen ‘rooden prins’ africhtte, hij zorgde toch ook voor zijn onderhoud, speelde met hem biljart, gaf hem een kooi met sijsjes, waarmee de kleine gevangene speelde, en bracht hem dikwijls in den tuin. Maar toen de weelderige tafel der koningin ophield, waarvan Simon en zijn vrouw dapper mee aten, moest de arme koninklijke knaap het ontgelden. Het duurde evenwel niet lang, of Simon moest met zijn meester Robespierre het schavot beklimmen.
Nu begon het smartelijkste lijden voor den prins. Hij werd als een gemeene misdadiger achter slot en grendel gezet en ontving zijn eten door een kleine opening in de zwaar gesloten deur. Ratten, muizen en ongedierte van alle soort deelden met hem het vertrek. Langzamerhand werd hij zwak, suf en ziek en kreeg gezwellen aan de beenen. Na zes maanden ging voor het eerst de zware kerkerdeur open, toen generaal Barras met eenige medeleden der Conventie den prins bezocht. De beklagenswaardige toestand van het kind boezemde hem medelijden in. Hij gaf bevel, dat het 's morgens en 's avonds in den tuin van den Temple zou wandelen, dat men het een ziekenoppasser zou geven, en vertrouwde aan een Creool, Laurent, de bewaking van den prins toe. Maar diens toestand werd voortdurend erger. De Conventie vaardigde drie harer leden af, om daarnaar een onderzoek in te stellen. Een hunner was Garmond, die den 14en Juni bij den dood van den jongen Capet - zooals hij genoemd werd naar den stamvader van den koninklijk huis - tegenwoordig was. Te voren werden twee beroemde geneesheeren tot hem gezonden; de een, Desault, kwam verscheidene malen, werd toen ziek en stierf nog vóór den prins; de ander, Pelletan, kon niets meer tot redding van het kind doen, dat op het kerkhof Sainte-Marguérite in de gemeenschappelijke groeve werd begraven.
Aldus luidt in het kort het verhaal van het lijden van den jeugdigen martelaar, dien de geschiedenis Lodewijk XVII heeft genoemd, daar zijn oom, de graaf van Provence, hem na het overlijden van Lodewijk XVI tot koning van Frankrijk uitriep. Maar dit verhaal is niet zonder tegenspraak gebleven; meer dan eens heeft men het bewijs pogen te leveren, dat de prins niet in den Temple gestorven, maar daaruit ontsnapt is, en meer dan één pretendent heeft zich voor den doodgewaanden Lodewijk XVII uitgegeven. De meest bekende is wel Karel Willem Naundorff, den 10en Augustus 1845 te Delft overleden, wiens zoon, officier in het Nederlandsche leger, een proces voerde tegen den graaf de Chambord, maar het in 1874 verloor, en in November 1883 te Breda overleed.