Jong huishouden,
door
F.J.A.L. Cordens.
VI.
Met zwaarte in het hoofd stond Willem op, hij had onvoldoende geslapen en moest bijtijds naar het kantoor. Aan het ontbijt kon hij niet op mama wachten, die later dan gewoonlijk beneden kwam; maar hij verzocht Anna, haar zijn groeten te doen en ging aan zijn bezigheden.
Anna's moeder was verstandig genoeg om op het gebeurde van den vorigen avond niet meer terug te komen, maar Anna vond het toch niet prettig, dat zij juist nù met de meedeeling voor den dag kwam, dat zij den volgenden dag wilde vertrekken. Ze had van te voren gezegd, dat ze hoogstens een paar dagen zou blijven; die dagen waren nu om en nu werd het hoog tijd, dat zij de leiding van haar huishouden weer op zich ging nemen, want ze was er volkomen van overtuigd, dat thuis de heele boel in de war liep als zij er niet bij was. De pogingen van haar dochter, die haar aanspoorde, nog een dag langer te blijven, waren vergeefsch.
Om twaalf uur kwam Willem thuis; hij zag er betrokken uit, vermoeid als hij was van den vorigen avond, en dan had hij slechte tijdingen gekregen op zijn kantoor. Een van zijn beste klanten verkeerde in moeilijke omstandigheden en stond op het punt zijn betalingen te staken. Graag had hij er dien middag naar toe gegaan om eens te zien hoe het daar was, maar Leeuwarden lag een eind uit de buurt en dan wachtte hij 's middags nog bezoek van iemand, van wien hij een aanzienlijke bestelling hoopte en met wien wellicht een voordeelig contract was af te sluiten. Hij besloot dus het zekere voor het onzekere te nemen, en den volgenden dag naar Leeuwarden te gaan.
De begroeting van mama was heel hartelijk, maar Willem keek een beetje vreemd op, toen zij hem zeide, dat zij den volgenden dag vertrok.
‘Dat is jammer,’ zei hij, ‘ik moet morgen naar Leeuwarden en zal dan nog eenige dagen in het Noorden blijven. Gedurende dien tijd moest u Anna gezelschap houden.’
Mama verklaarde, dat dit niet ging; ieder moest op zijn zaken passen, zei ze en knoopte er nog een paar algemeene opmerkingen aan vast, die volgens het oordeel van Willem best achterwege hadden kunnen blijven. Hij zweeg dus verder.
's Middags had hij op zijn kantoor het verwachte bezoek, maar de vreemde mijnheer, onder-directeur van een Haagsche maatschappij, maakte wel mooie praatjes, maar tot zaken doen kwam het niet; hij vond het eene te duur en het andere niet goedkoop genoeg, en dan weer kon hij het niet eens worden over den tijd van levering. Willem had veel ambitie om den beleefden Haagschen mijnheer de deur uit te gooien, maar zoover kwam het niet, want deze stond eindelijk zelf op en verliet met veel buigingen en strijkages het kantoor, zonder de geringste order achter te laten.
Willem was boos over den verloren tijd; het speet hem, dat hij niet naar Leeuwarden gegaan was, en daarenboven was hij niet goed in zijn humeur, daar zijn zwaarte in het hoofd zich sinds een paar uren in hoofdpijn had omgezet.
Toen hij thuiskwam om te dineeren, vernam hij tot zijn schrik, dat er een invitatie van tante Betsy gekomen was, om den avond te komen passeeren, en dat die vriendelijke uitnoodiging met bereidwilligheid was aangenomen.
‘Je vindt het immers goed, man?’ vroeg Anna met haar liefste stemmetje. Willem gaf wel te kennen, dat hij liever niet ging, want hij moest den volgenden morgen op reis; maar Anna beduidde hem, dat mama heelemaal nog niet bij haar broer was geweest, en nu was het juist de laatste avond. Ze hoefden trouwens niet lang te blijven en konden weer vroeg thuis zijn. Mama scheen er erg op gesteld, dien avond uit te gaan, en op een vage aanduiding van Willem, dat hij gaarne eens vroeg naar bed wilde, antwoordde zij met meer levendigheid, dan men van haar verwachten zou, dat jongelui heelemaal geen vermoeienis moesten kennen. Jonge menschen moeten flink zijn, en zij haalde uit het leven van haar man eenige staaltjes aan, die in dit geval eigenlijk niets bewezen, maar waaruit zij toch de gevolgtrekking maakte, dat haar man-zaliger enkel door onvermoeidheid en ijver het zoo ver in zijn zaken had gebracht.
Willem had te veel hoofdpijn om goed te begrijpen, hoe een theevisite bij tante Betsy vooruitgang in zijn zaken kon ten gevolge hebben; maar één ding was hem duidelijk: zijn vrouw en zijn schoonmama hadden allebei zin om dien avond uit te gaan, en de verstandigste partij was, zich daar niet tegen te verzetten.
Na een goed diner was Willem weer heel wat opgeknapt; toen de tafel afgenomen was, schreef hij nog een paar adressen en maakte eenige monsters klaar, en hij was daarmee nog bezig, toen de dames al gereed stonden om uit te gaan. Haastig pakte hij alles in, nam hoed en jas en ging met haar mee.
Bij tante Betsy was 't een vervelende visite; er waren een paar vreemde menschen, die Willem gewoonweg onuitstaanbaar vond, en dan kwam er nog bij, dat het ongeval, dat oom Antoon ten zijnent met den fauteuil overkomen was, voor die vreemde lui nog eens in geuren en kleuren werd opgehaald. Daarbij bleek hem tevens uit een paar pikante opmerkingen, dat mama, ondanks haar uiterlijke hartelijkheid, toch een zeker gevoel van animositeit jegens hem niet had kunnen onderdrukken.
Tot overmaat van ramp werd er nog een gezelschapsspelletje gedaan; Willem had het land aan die dingen, maar hij moest wel meedoen, en toen hij tot zijn schrik bemerkte, dat het al halfelf was, verbood de beleefdheid hem op te staan, want het spel moest eerst uitgespeeld worden, en daar ging nog geruime tijd mee heen.
Eerst om halftwaalf kon hij naar huis gaan, doch niet voordat mama zich nog de aardigheid veroorloofd had, op te merken, dat hij slaap had; met die aardigheid kreeg zij de lachers op haar zijde, en om zich niet be spottelijk aan te stellen was Willem zoo verstandig met de lachers mee te lachen. Maar inwendig was hij geërgerd, hij dacht niet na, dat die woorden losweg, zonder eenige kwade bedoeling gezegd waren, maar hij bracht ze in verband met het vroeger voorgevallene en maakte zich tot eigen ongerief daar noodeloos boos over.
‘Heb je je geamuseerd man?’ vroeg Anna, die veel pret gehad scheen te hebben.
Willem antwoordde ontwijkend; hij was met de gedachten weer bij zijn zaken, en onder het naar huis gaan vertelde hij, dat hij den volgenden dag het genoegen zou moeten missen, mama naar den trein te brengen, want hij moest al vroeg weg.