II.
Ze waren al vroeg naar de verkooping gegaan. Den vorigen dag was 't kijkdag geweest en hadden ze alles goed opgenomen; er stonden inderdaad aardige ameublementen, en om zich de kans niet te laten ontsnappen, besloten ze maar op tijd er bij te zijn.
's Morgens had Willem het druk gehad op het kantoor, er was een massa correspondentie te voeren, die hij aan zijn boekhouder niet kon overlaten. Daarom had hij voorgeslagen, dat zijn vrouw maar vooruit zou gaan, maar deze wilde daar niet van hooren; ze vond het veel te naar, daar rond te loopen door de groote zaal, waar zij niemand kende, en dan kon zij zelf toch niet bieden. Willem had zich onderworpen, hij had met spoed alles klaar gemaakt, den niet al te snuggeren boekhouder zijn orders gegeven, en daar er nu toch niets bijzonders meer te wachten was, ging hij met zijn vrouw mee.
't Was niet erg druk op de verkooping, en op hun gemak konden Anna en Willem de ameublementen nog eens bezichtigen, waarop hun keus was gevallen. Het een was van zwart notenhout met mauve-peluche met zilverwitte bloemen in modernen stijl; maar zij hadden beiden gehoord, dat het zwarte hout meestal namaak is en dan erg onsterk, ze waren daarom weifelend om dat te koopen, te meer daar er een stoel bij was, die niet goed op zijn pooten stond. Het andere was van imitatie eikenhout in den stijl Lodewijk XV. De fauteuils en stoelen maakten met hun fraai gebeeldhouwde ruggen een voornamen indruk, en hun lichtblauw satijnen bekleedsel stak met zijn teere kleur heerlijk af bij het warmbruine hout.
‘Ik wou, dat we dat konden koopen,’ fluisterde Anna.
‘'t Ziet er goed uit,’ antwoordde haar man, die een voor een de stoelen onderzocht. Er werd nog eens uitgerekend, hoeveel het ameublement bij Van der Dulk kostte, en in spanning wachtten ze af.
De verkooping was volop aan den gang, het ‘eenmaal, andermaal, derde maal!’ van den afslager klonk aanhoudend, en gedienstige knechts sleepten de gekochte voorwerpen weg. Langzamerhand kwamen er meer menschen; dikke marktvrouwen met paarse jakken en vieze rokken zaten op salonstoeltjes saam te praten; een los arbeider zonder werk lag in een zeegroen-met-rose crapaud zijn pijp te rooken; burgerjuffrouwen drentelden rond om te kijken wat er te zien was, anderen verdrongen zich om den afslager, gillend en schreeuwend en de waarde der verkochte stukken critiseerend; enkelen stonden wat achteraf, geduldig wachtend tot de meubels, waarop hun keus was gevestigd, aan de beurt zouden komen.
Het wachten duurde lang, zeer lang. Willem had spijt van de uren, die hij in nietsdoen moest verknoeien en die hij op zijn kantoor veel nuttiger kon besteden; maar Anna troostte hem met de gedachte, dat hij wie weet hoe goedkoop zou kunnen koopen, en dat was toch óók verdiend geld.
Eindelijk, na drie en een half uur wachtens kwam het eikenhouten ameublement aan de beurt. Willem drong zich tusschen andere kooplustigen om mee te bieden; - nog enkele oogenblikken, door Anna in spanning doorleefd, en voor f 140.- was het ameublement hun eigendom. De afslager schreef den naam van den kooper op, een paar knechts werden met het thuisbrengen belast, en verheugd ging het jonge paar naar huis.
‘'t Is geen geld, man,’ zei het opgetogen vrouwtje, ‘wat wij gekocht hebben is even mooi als 't ameublement bij Van der Dulk en f 170 goedkooper.’
Willem rekende uit, dat er nog tien procent bij kwam voor den verkooper, dan nog het geld voor het thuisbrengen; bovendien moest op een der stoelen een nieuw knopje gemaakt worden; maar alles te saam had hij toch voordeelig gekocht en hij was er oprecht blij mee.
Dol van plezier liep Anna het huis door, van de voorkamer naar den salon, van den salon naar de voorkamer; ze omhelsde haar man en wilde nu maar, dat Willem thuisbleef, totdat de meubels aankwamen. Maar dat ging niet, hij moest naar zijn kantoor om te zien of alles in orde was.
Op het kantoor wachtte hem een onaangename verrassing. Er was een telegram gekomen van de firma Van Vliet & Co. uit Rotterdam, over de levering van een groote partij goederen, waarover al correspondentie was gevoerd. De firma deed telegraphisch een bod en verlangde onmiddellijk antwoord per telegram.
‘Wat heb je geantwoord?’ vroeg Willem aan zijn boekhouder, die het telegram had geopend.
‘Niets, mijnheer.’
‘Stommeling!’ riep Willem driftig, ‘ik heb je eergisteren nog gezegd, dat ik de levering desnoods tegen dezen prijs zou doen.’
‘Dat hebt u toen zoo wel terloops gezegd, mijnheer,’ zei de boekhouder gekrenkt; ‘maar sinds is er niet meer over gesproken, en op eigen verantwoording mocht ik dit telegram niet beantwoorden.’
De patroon zag in, dat zijn boekhouder gelijk had.
‘Enfin, Frans, 't is nu eenmaal zoo,’ zei hij zachter, ‘maar had me dan even komen roepen.’
‘Ik wist niet waar u was, en ik dacht, dat u ieder oogenblik terug zoudt komen, want u blijft anders nooit zoo lang van het kantoor weg.’
‘Ja, 't is waar, ik had je niet gezegd, waar ik heen ging; maar loop nu drommels gauw naar het telegraaf kantoor en geef dit telegram af met antwoord betaald.’
Haastig krabbelde Willem een paar regels op papier en gaf het zijn boekhouder mee. Toen Frans weg was, ging hij aan zijn lessenaar zitten cijferen. Als zijn antwoord nog maar op tijd kwam! er zat voor hem een netto verdienste op van een kleine tachtig gulden. Wat had hij ook zoo lang op die verkooping staan slungelen! daar kwam nu zijn koopmanshart met alle kracht tegen op.
Toen hij op het punt stond naar huis te gaan, kwam het antwoord van Van Vliet. De firma kon tot haar spijt zijn leverantie niet meer aannemen, zij had zijn telegram te laat ontvangen.
‘Dat heb je er nu van, als je de vrouw altijd haar zin geeft,’ bromde hij bij zich zelf, terwijl hij wrevelig het papier opfrommelde, ‘daar zijn me nu tachtig pop langs den neus gegaan.’
Bij zijn thuiskomst trad Anna hem opgewekt te gemoet. Nog vóór hij den sleutel in het slot stak, ging de deur al open, en vroolijk vertelde hem zijn vrouwtje, dat de meubels aangekomen waren en dat ze zoo keurig stonden. In haar opgewondenheid lette ze niet op het strak gelaat van Willem, die bij zich zelf nog mopperde over het verlies van tachtig gulden. Zij troonde hem mee naar de achterkamer, die nu tot salon was gepromoveerd; Willem zei, dat de meubels heel goed voldeden, maar hij zei dat zóó koel, zóó absoluut zonder geestdrift, dat Anna wel bemerken moest, dat er iets niet in den haak was. Op het eene woord volgde nu het andere; Willem drukte zich onwillekeurig wat scherper uit dan hij wel bedoelde, en het einde er van was, dat de zoo vroolijk begonnen dag een treurig einde nam. Vrouwtje zat aan tafel te schreien en voelde zich diep ongelukkig, en of Willem nu al beweerde, dat hij het zoo kwaad niet bedoeld had, en dat zij zijn woorden niet verkeerd moest uitleggen, er hielp niets aan, en voor de eerste maal sinds zijn huwelijk vond hij het verschrikkelijk ongezellig in de stille huiskamer.
(Wordt vervolgd.)